Belijdenis en eenheid (2): Belijdenissen en kerkelijke eenheid

Wij vervolgen hier de artikelenserie over ‘belijdenis en eenheid’ van de hand van ds. P.K.A. de Boer, emeritus predikant van de Free Reformed Churches of Australia.[1]

 


 

In het verleden werden belijdenissen geschreven als een gemeenschappelijke uitdrukking van hetgeen we geloven. Daarmee zeggen de leden van de kerken gezamenlijk: … dit is wat wij geloven dat Gods Woord werkelijk zegt. Er zijn dus geen toevoegingen tot de Schrift. Ze functioneren onder de leden van de kerken om vast te houden wat de Schrift werkelijk leert. Tijdens de Grote Reformatie van de 16e eeuw werden de vroeg-kerkelijke belijdenissen uitgebreid met nieuwe belijdenissen.[2] Deze overeengekomen belijdenissen, zoals ook de vroeg-kerkelijke belijdenissen, drukten uit wat we gezamenlijk als christenen geloven dat Gods Woord zegt. Onder gereformeerde en presbyteriaanse kerken werden deze belijdenissen in het bijzonder aangenomen opdat leden en buitenstaanders zouden weten dat dít is wat de Bijbel werkelijk zegt, in tegenstelling tot de leringen van anderen zoals de Rooms-Katholieke Kerk.

 

Helaas waren er al vanaf het begin van de Grote Reformatie sommigen die vreemde en onschriftuurlijke leringen hadden, zoals de ontkenning van de kinderdoop en verwarde visies op de relatie tussen het koninkrijk van God en de burgerlijke staat. Zij werden bekend als de wederdopers. In het algemeen weigerden zij om precies op papier te zetten wat zij werkelijk geloofden. Ze wilden niets van doen hebben met de aangenomen belijdenissen. Ze stonden erop dat ze uitsluitend geloofden wat de Bijbel werkelijk zegt. Vandaag zijn ze herkenbaar in verschillende denominaties, waaronder een verscheidenheid aan baptisten, mennonieten, pinkstergelovigen, etc. Er is geen werkelijke eenheid onder hen. In de praktijk geven ze niet veel aandacht aan hetgeen de Here in de Schrift leert over de kerk en wat het betekent om het lichaam van Christus te zijn. Aanvankelijk waren er nogal wat spanningen en afwijzingen tussen verschillende groepen onderling. Vandaag de dag zijn zij veel meer tolerant geworden richting elkaar. Het is goed mogelijk dat deze tolerantie werd beïnvloed door mannen als Billy Graham, die ooit Amerikanen aanraadde naar de kerk van hun keuze te gaan. Voor hun maakt het niet werkelijk uit tot welke kerk (of denominatie) je behoort. De gedachte is gewoonlijk dat het goed is om tot een bepaalde kerkgroep te behoren.

 

Dit artikel is niet zozeer over degenen die op deze wijze redeneren, maar meer over hoe de belijdenissen onder ons zouden moeten functioneren. U kunt hierbij in gedachten houden wat we eerder schreven, namelijk dat de Here ons roept Hem te belijden. Daarbij komt dat, hoewel er geen directe Schriftuurlijke eis is om geschreven belijdenissen te hebben, er wel aanwijzingen in de Schrift zijn over het uitdrukken van het geloof door te belijden, zoals we in het voorgaande artikel hebben gezien. Bovendien, er zijn aanwijzingen in de Schrift van vroege geschreven belijdenissen. Het punt nu is echter, dat tijdens de Grote Reformatie geschreven belijdenissen werden gebruikt om als gelovigen tezamen uit te drukken wat Gods Woord werkelijk zegt. Zij werden geschreven en onderhouden om valse leringen en leraars te weren. Vrij snel na de Grote Reformatie van de Roomse kerk werden ze gebruikt om de ketterij van Arminius en zijn volgers, de remonstranten, te weren. Historisch gezien is dit een katalysator geworden voor de Gereformeerde Kerken, in het bijzonder in Nederland, om te vereisen dat de kerken gebonden worden aan de ware belijdenissen van Gods Woord. In dit artikel zal een korte blik worden geworpen op het meer recente functioneren van de belijdenissen in de periode die leidde tot de Vrijmaking van 1944 en daarna ook de scheuring van 1967 in Nederland.

 

De periode tot en met de Vrijmaking van 1944

Het zou buiten het doel van dit artikel liggen om in detail te treden over de historische redenen die hebben geleid tot de Vrijmaking van 1944, waaronder de Afscheiding van 1834, de Doleantie van 1886 en de Vereniging van 1892. Het is voor nu voldoende om te zeggen dat tijdens de Afscheiding de vraag in geding was of de kerken werkelijk de belijdenissen onderhielden. Dezelfde vraag kwam ook openbaar met betrekking tot de Doleantie. Echter, in die tijd was de katalysator voor de scheiding van de kerken nog meer een vraag naar het onderscheiden tussen het gezag van de burgerlijke overheid en van de kerken. Belangrijker voor onze bespreking is hoe tijdens de Vereniging werd benadrukt dat wij, als kerken, tezamen zijn verenigd in dat we allemaal overeenstemmen met Gods Woord zoals onderhouden in de aangenomen belijdenissen. Deze nadruk was vooral noodzakelijk omdat de leiders van deze Vereniging enkele verschillen in opvattingen herkenden onder de leden van de kerken. In die tijd werd aangegeven dat we enkele verschillen in opvattingen mogen hebben. Bijvoorbeeld, niet iedereen heeft tijdens vergaderingen van Bijbelstudieverenigingen hetzelfde inzicht in de betekenis van een bepaalde Schriftpassage. Het is ook mogelijk dat dienaars van het Woord een verschillend en afwijkend inzicht hebben in de mogelijke betekenis van een bepaalde Schriftpassage. Het werd benadrukt dat een bepaalde vrijheid voor afwijkende opvattingen moest blijven. Tegelijkertijd was er een erkenning van de noodzaak om ketterijen te herkennen die in strijd zijn met wat de Here leert in Zijn Woord.

 

De noodzaak om de geesten te beproeven (1 Joh. 4) moet worden onderhouden en waarschuwingen tegen valse leraars moeten worden gehoord. Tijdens de Vereniging werd daarom gepaste aandacht gegeven aan het ondertekeningsformulier wat reeds door de Synode van Dordrecht (1618-19) was aangenomen. Door deze ondertekening laten ambtsdragers hun instemming zien met de aangenomen belijdenissen, beloven ze de aangenomen kerkorde te onderhouden, en beloven ze ook dat bij bedenkingen bij de zaken die in de belijdenissen worden verdedigd, ze deze denkbeelden niet publiek zullen leren of uiteenzetten, maar eerst de aangenomen procedure zullen volgen.[3]

 

Toen na de Vereniging weer vragen opkwamen naar de betekenis van verbond, eeuwige verkiezing, rechtvaardiging van eeuwigheid en doop – vragen die reeds aandacht hadden gekregen vóór de Vereniging – werd aanvankelijk benadrukt dat we over deze zaken openlijk zouden moeten kunnen spreken zolang we dat deden binnen de grenzen van de aangenomen belijdenissen. Tijdens deze discussie werd de vraag opgeworpen of de gedachte aan een doop met veronderstelde wedergeboorte werkelijk binnen de grenzen is van hetgeen wij belijden in artikel 24 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Zoals men zich kan indenken, werd in dit debat een bepaalde spanning zichtbaar toen vragen werden opgeworpen of bepaalde opvattingen binnen de grenzen van de belijdenissen waren, want als ze dat niet waren zou het voorbehoud in het ondertekeningsformulier van kracht worden.

 

Wat historisch gebeurde is, dat vrij snel na de Vereniging (1892) een synode (1905) een compromis-besluit nam over deze zaken, terwijl werd benadrukt dat we allemaal Gods Woord onderhouden zoals gehandhaafd in de aangenomen belijdenissen. Echter, de discussies over deze zaken gingen niet weg, maar werden meer intens. Dit alles kwam tot een climax toen een synode in 1944 besloot dat kerken moesten onderhouden en leren dat we bij de kinderdoop veronderstellen dat kinderen wedergeboren zijn. Toen sommige hoogleraren, predikanten, ouderlingen en kandidaten weigerden hun instemming met deze synodebesluiten te betuigen, werden ze onder de tucht gezet. Dit leidde tot de Vrijmaking van 1944. Deze kerkleiders, die waren afgezet uit hun ambt of afgesneden van de kerk omdat ze niet met de synodebesluiten instemden, hadden geen andere keuze dan verder te gaan in een weg van gehoorzaamheid aan wat de Here leert in de Schrift. Tegelijkertijd werd gezegd dat we overeenkomen om gebonden te zijn aan wat God leert in Zijn Woord zoals samengevat in de aangenomen belijdenissen, maar we maken ons vrij, of bevrijden onszelf van, deze onschriftuurlijke leerstellingen waaraan de synode van 1944 ons wilde binden. Met deze historische achtergrond hadden de kerken, omdat ze uit Gods Woord begrepen dat Hij ons samen roept als Zijn lichaam en volk, geen andere keuze dan de kerk voort te zetten zonder degenen door wie zij waren uitgeworpen; men zag in dat dit is waar de kerk van de Here werkelijk wordt bijeenvergaderd. Het belang van het vasthouden aan Gods Woord zoals het gezamenlijk wordt beleden kreeg ook veel aandacht. Gelovigen die oprecht aan Gods Woord, zoals daarvan belijdenis was afgelegd, wilden vasthouden, werden opgeroepen zich vrij te maken van een onschriftuurlijke en niet-confessionele binding die was opgelegd.[4]

 

De periode tot en met de scheuring van het kerkverband in 1967

Hoewel er een algehele overeenstemming was onder degenen die zich in 1944 hadden vrijgemaakt dat ze niet gebonden zouden zijn aan onschriftuurlijke synodebesluiten en dat Gods Woord zoals onderhouden in de aangenomen belijdenissen de werkelijke basis zijn voor eenheid in de kerken en tussen de kerken, toch kwam er vrij snel een groeiend verschil in nadruk. Nadat het had plaatsgevonden waren er sommigen die spraken over de Vrijmaking als een echt kerkpolitiek probleem. Zij benadrukken dat het verkeerd was voor de kerken om gebonden te zijn aan een leer die niet naar de belijdenis is. Iedere verdere poging in de kerken om aan te dringen op bepaalde Schriftuurlijke leringen werd, en wordt vandaag nog, vaak beantwoord met de reactie: we willen geen bovenschriftuurlijke binding. Oftewel, we moeten elkaar niet binden aan iets wat niet in de belijdenis wordt gevonden. Tegelijkertijd waren er ook die, nadat de Vrijmaking had plaatsgevonden, benadrukten dat we weigerden om aan onschriftuurlijke leringen gebonden te worden. De nadruk wordt dan veel meer dat we onschriftuurlijke leringen verwierpen die ons werden opgelegd. We hebben uiteraard geen moeite om ons te binden aan belijdenissen die terecht handhaven wat de Schrift zelf leert. Meer zal hierover DV worden gezegd in een volgend artikel, inclusief hoe onder presbyteriaanse kerken de belijdenissen op een iets andere manier functioneren. Het is echter goed om eerst verder deze verschillen in nadruk onder de kerken waaruit wij onze erfenis hebben ontvangen na te gaan.

 

Deze verschillen in nadruk: 1) de Vrijmaking was een kerkpolitieke bevrijding van een verkeerde leer en 2) de Vrijmaking was een bevrijding van valse leer die werd opgelegd, lijkt een rol te hebben gespeeld toen enige jaren later een ander onderwerp naar voren kwam in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Overigens, dit gebeurde toen een meerderheid van de Gereformeerd Vrijgemaakte emigranten zich reeds hadden gevestigd in Canada, Australië en Zuid-Afrika en reeds een kerkverband hadden gevormd. Deze zaak, die zich afspeelde in Nederland, heeft nooit deze immigrantenkerken volledig geraakt. Het begon in Nederland met de publicatie van een boek van ds. B. Telder, Sterven… en dan? Gaan de kinderen Gods, wanneer zij sterven, naar de hemel?[5] Deze predikant, die het platonisch dualisme tussen lichaam en ziel wilde verwerpen, wat sterk aanwezig is in de Rooms-Katholieke theologie en nog hier en daar gevonden wordt, beargumenteerde dat bij de dood de ziel van een gelovige achterblijft in een staat van tijdloosheid tot de wederkomst van Christus. Wat hij schreef was duidelijk in tegenspraak met hetgeen beleden wordt in Zondag 22 van de Heidelbergse Catechismus. Ongeacht of wat hij schreef tegen de Schrift inging of niet, door dit boek te schrijven had deze predikant niet de overeengekomen procedure gevolgd zoals weergegeven in het ondertekeningsformulier. Hierom werd hij, of eigenlijk anderen die openlijk met hem instemden en de overeengekomen procedure niet hadden gevolgd, bevraagd nu hun opstaan om instemming te betuigen met de Drie Formulieren van Eenheid (tijdens de GS Amersfoort-West 1966-1967, vertaler). Dit leidde tot verder debat over de vraag of we zo kieskeurig moeten zijn in onze binding aan de belijdenis. Kunnen er onder ons geen verschillen zijn met betrekking tot de vraag wat de belijdenissen zeggen? Tenslotte zijn het menselijke documenten en niet de Schrift, zo werd naar voren gebracht.

 

In die tijd hebben de kerken in Nederland er terecht aan vastgehouden dat de aangenomen belijdenissen beslist niet gelijk zijn aan de Schrift. Integendeel, zij zijn documenten waarmee wij als kerken de geldigheid van Gods Woord onderhouden. De belijdenissen zijn niet op hetzelfde niveau als de Schrift, maar omdat zij hetzelfde zeggen als de Schrift (in een samenvattende vorm), tenzij anders aangetoond wordt, moet daarmee geen werkelijk onderscheid worden gemaakt. Eenieder die de aangenomen belijdenissen verwerpt, verwerpt ook de Schrift die zij correct samenvat en onderhoudt. Het kan ook zo worden gezien, dat de belijdenissen in de kerken functioneren als de aangenomen demarcatielijn, waarboven wij overeenkomen niet af te wijken van de Schrift. Als over deze lijn wordt gestapt, moeten we die persoon waarschuwen en eventueel tucht uitoefenen.

 

Het resultaat van dit alles was, dat er een aanzienlijk aantal kerken in 1967 de GKv verlieten. Aanvankelijk stonden ze bekend als de buiten verband kerken. Vandaag zijn zij bekend als de Nederlands Gereformeerde Kerken. Nadat zij waren vertrokken, wijzigden zij hun ondertekeningsformulier, wat voor hun leden en ambtsdragers ruimte openlaat om vragen te stellen bij hetgeen in de belijdenissen wordt verdedigd. Deze hele geschiedenis laat de belangrijke manier zien waarop geschreven en aangenomen belijdenissen in de kerken hebben gefunctioneerd, om daarbinnen en daartussen eenheid te onderhouden. De volgende keer, DV, zal iets meer worden gezegd over deze eenheid van kerken die is gebaseerd op aangenomen belijdenissen en hun voortgaande toepassing onder ons vandaag.

 

[1] P.K.A. de Boer, ‘Creeds, Confessions and Ecclesiastical Unity’, Una Sancta, June 13, 2015: pp. 238-240. Vertaler: in de originele titel worden twee Engelse woorden voor ‘belijdenissen’ gebruikt, zie ook het artikel ‘Zusterkerkrelaties (1): Het gebruik van belijdenissen in de kerken’, voetnoot 1 op deze website.

[2] Vertaler: in het origineel worden hier voor het woord ‘belijdenissen’ verschillende woorden gebruikt, zie voetnoot 1.

[3] Ambtsdragers van de FRCA (en DGK, vertaler) ondertekenen een dergelijk ondertekeningsformulier.

[4] Een goede verwijzing voor deze tijd van de kerkhistorie is G. Janssen, De Feitelijke toedracht (A de Jager CV) 1955.

[5] B. Telder, Sterven… en dan? (J.H. Kok) 1960.

image_pdfimage_print