Belijdenis en eenheid (1): Het gebruik van belijdenissen in de kerken

In het blad Una Sancta, een magazine voor de Free Reformed Churches in Australia (FRCA), is door ds. P.K.A. de Boer (emeritus predikant in voornoemde kerken) in een artikelenserie stilgestaan bij het onderwerp ‘belijdenis en eenheid’. In deze artikelen wordt stilgestaan bij de onderhouding van kerkelijke eenheid op confessionele wijze, waarbij ook de contactoefening met presbyteriaanse kerken aan de orde komt. Hier geven wij van deze artikelen, met toestemming van de auteur, een vertaling in het Nederlands. [1]

 


 

Ons geloof rust geheel en al op hetgeen de Here leert in de Schrift. We mogen niet iets toevoegen tot, of afdoen van, hetgeen daarin is geopenbaard. Het blijft noodzakelijk voor ons de boodschap die daarin gegeven is te geloven. Alleen degenen die dit geloven hebben hoop op redding. Dit vertrouwen in de boodschap die geopenbaard is in de Schrift komt tot uitdrukking als we zeggen: ja Here, ik geloof. Waar dit wordt gezegd, wordt reeds een belijdenis geformuleerd (in het Latijn credo, wat ik geloof betekent).[2]

 

Hoe belijdenissen begonnen te functioneren in de vroege nieuwtestamentische kerk

Omdat de Schrift hetzelfde zegt tot alle mensen zal ons antwoord ook hetzelfde zijn. Wanneer dus iemand zegt: Ik geloof in God – Vader, Zoon en Heilige Geest, dan zegt iemand anders die werkelijk de waarheid van de Schrift omarmt hetzelfde. Ook zal niemand die werkelijk de waarheid van de Schrift gelooft één van deze Namen weglaten. Hoewel de Schrift nergens direct en letterlijk zegt dat we het altijd exact op deze wijze moeten zeggen (hoewel Mattheüs 28:19 hier dichtbij komt), hebben we door het op deze wijze te zeggen en belijden niets toegevoegd tot, of afgedaan van, de Schrift. We hebben slechts herhaald wat de Schrift zegt. Als iemand één van deze Namen zou weglaten, zouden we kunnen vragen: Waarom? Gelooft u niet in de Zoon of de Heilige Geest?

 

Dit soort vragen werden heel belangrijk onder de vroege nieuwtestamentische gelovigen in de context van personen die vroegen om gedoopt te worden. De vraag voor hen omvatte: Indien u niet gelooft in de Vader, Zoon of Heilige Geest, waarom verzoekt u om de doop in de Naam van deze ene en enige God? Hoe zou een boodschapper van het evangelie iemand kunnen dopen die niet in deze God gelooft? Het zou onmogelijk zijn. Zo’n persoon is niet werkelijk een gelovige.

 

We beginnen op deze heel basale manier omdat aangetoond kan worden dat dit is zoals belijdenissen begonnen te functioneren in de nieuwtestamentische kerk. Het is duidelijk dat zowel de Apostolische Geloofsbelijdenis onder de meer westerse kerken, als de Geloofsbelijdenis van Nicea onder de meer oosterse kerken, werden geformuleerd in de context van de doop. Deze belijdenissen gaan verder dan alleen de doopformule waarmee het geloof werd uitgedrukt in de Vader, Zoon en Heilige Geest, maar omvatten ook meer specifieke uitdrukkingen over Hen. Bijvoorbeeld, over God de Vader wordt door de Apostolische Geloofbelijdenis toegevoegd: …Almachtige, Schepper van de hemel en de aarde en de Geloofsbelijdenis van Nicea voegt toe: Almachtige Vader, Schepper van de hemel en de aarde, van alle zichtbare en onzichtbare dingen. Onder de oosterse kerken werd meer aandacht gegeven aan de geesten en daarom de toevoeging dat God ook de schepper is van alle onzienlijke dingen. Niemand van de westerse kerken zou een probleem hebben met deze formulering, want God schiep inderdaad alle dingen, inclusief de onzichtbare geesten. In later tijd voegen we met de bewoordingen van de Geloofsbelijdenis van Athanasius toe, gewoon om zeker te zijn wat de Schrift leert voluit wordt onderhouden, dat alle drie Personen van God niet geschapen zijn (ongeschapen) maar van eeuwigheid zijn. Nogmaals, en dat is hier het punt, deze toevoegingen aan de doopformule laten het voortgaand functioneren van belijdenissen zien, waarbij mensen erop staan te geloven wat de Here leert in de Schriften.

 

Hiermee wordt in de praktijk gebracht wat de Here zegt over de kerk door de apostel Paulus in Efeze 4:4-6, dat er is één lichaam (wat verwijst naar het lichaam van Christus, de kerk) en één Geest, zoals u ook geroepen bent tot één hoop van uw roeping, één Heere, één geloof, één doop, Die boven allen en door allen en in u allen is. Let op de parallel die hier getrokken wordt tussen de ene … Here … geloof … doop … God. Al deze uitdrukkingen laten de eenheid zien van degenen die geloven, oftewel, de eenheid van de kerk. De eenheid onder gelovigen rust duidelijk op het gemeenschappelijke geloof, of om het in het Latijn te zeggen credo, van hetgeen de Schrift leert.

 

De zojuist aangehaalde passage uit Efeze 4 is niet slechts een eenvoudige beschrijving hoe het lichaam van Christus, dat is de kerk, is verenigd, maar volgt uit een oproep aan de gelovigen om deze eenheid na te streven en te onderhouden. In de verzen die voorafgaan aan dat citaat lezen we: Zo roep ik (de Apostel Paulus), de gevangene in de Heere, u op tot een wandel die de roeping waarmee u geroepen bent, waardig is, in alle nederigheid en zachtmoedigheid, met geduld, door elkaar in liefde te verdragen, en om u te beijveren de eenheid van de Geest te bewaren door de band van de vrede. Het kan dus niet worden geaccepteerd dat iemand iets anders zou zeggen dan hetgeen in de Schrift is geopenbaard. Tijdens de debatten in antwoord op mensen als Arius, die ontkende dat God één God is en drie Personen en die de godheid en mensheid van Christus Jezus betwijfelde, moest de kerk tot de conclusie komen dat deze leringen verkeerd waren. Daarom formuleerde zij een belijdenisgeschrift, om te laten zien wat de Schrift werkelijk leert. Hetgeen de Schrift werkelijk leert werd geformuleerd in (niet-geïnspireerde) woorden, maar toch drongen de mensen erop aan: dit is wat de Here werkelijk zegt in de Schriften. Degenen die werkelijk geloven zeggen het samen met de woorden van de Geloofsbelijdenis van Athanasius. Daardoor zeiden mensen van de kerk samen: dit is wat we geloven…

 

Wanneer zij in het verleden, en wij in het heden, de belijdenissen op deze wijze gebruiken, kan dit vergeleken worden met hetgeen Jozua deed zoals opgeschreven in hoofdstuk 24:15 en het antwoord van de mensen, vers 16. Jozua had gezegd: Maar wat mij en mijn huis betreft, wij zullen de Heere dienen en de mensen hadden geantwoord door te zeggen: Er is geen sprake van dat wij de Heere zouden verlaten om andere goden te dienen. Want de Heere is onze God… Op zo’n manier functioneren de belijdenissen in het onderhouden van de eenheid van de kerk, door te onderhouden wat de Heere werkelijk leert in de Schrift. Degenen die weigeren te aanvaarden en te onderhouden hetgeen de Schrift werkelijk leert zijn geen ware leden van de kerk. Degenen die onschriftuurlijke leringen of praktijken bevorderen, leren of onderhouden moeten onder de tucht. Dit was niet alleen zo toen de kerken moesten omgaan met ketters als Marcion en Arius, maar wellicht nog meer zo toen de kerken ontwaakten van een Roomse verblindheid en onderdrukking in de tijd van de grote reformatie.

 

Hoe belijdenissen werden toegevoegd in de tijd van de grote reformatie

Wanneer we geschiedenisboeken lezen over de grote reformatie van de Rooms-Katholieke Kerk, kan het aanvankelijk lijken dat de introductie van een meer uitgebreide belijdenis heel plotseling en radicaal plaatsvond, en men kan zich afvragen hoe de kerk zo diep kon vallen zonder dat iemand het door had. Maar deze gedachte, dat het nogal plotseling en radicaal plaatsvond, is misschien gevoed door geschiedkundigen, die de geschiedenis gewoonlijk opdelen in verscheidene eeuwen en perioden. Er was een werkelijke schok nadat Luther zijn stellingen aan de deur van de kapel te Wittenberg nagelde. Echter, wanneer we deze historische periode overzien, moeten we niet over het hoofd zien dat de kerken reeds de dwaling van Pelagius hadden weerlegd en verworpen.

 

Achteraf kan gesteld worden dat als deel van het probleem tijdens de grote reformatie naar voren kwam dat niets was gedaan om te voorkomen dat de Pelagiaanse ketterij opnieuw kon opstaan. Bovendien moet bedacht worden dat toen Maarten Luther voor het eerst zijn bezwaren kenbaar maakte bij sommige extreme leringen en praktijken die door de tijd ontwikkeld en gegroeid waren, deze niet als officiële leringen of praktijk waren vastgesteld. Het was pas nadat de reformatie had plaatsgevonden dat Rome echt veel van de verkeerde leringen vastlegde waartegen Maarten Luther had gewaarschuwd. Dit werd gedaan op het Concilie van Trente. In de tussentijd waren de bezwaren van, en waarschuwingen door, Maarten Luther verworpen en werd hij, met anderen, onder de tucht gezet.

 

Het was in deze context dat belijdenissen werden geschreven. In deze belijdenissen, bijvoorbeeld in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, werd veel aandacht gegeven aan het gezag van de Schrift zelf, waarbij werd benadrukt dat zij ‘alleen en volkomen’ de grond en inhoud van ons geloof is. De belijdenissen, precies zoals de oud-kerkelijke belijdenissen, waren niet geschreven om iets toe te voegen tot, of af te doen van, de Schrift, maar werden geschreven en daarna aanvaard door de kerken als getuigenis van wat we werkelijk geloven uit de Schrift. Let er bijvoorbeeld op hoe de Nederlandse Geloofsbelijdenis begint met een echo van Romeinen 10:8-11: Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond, dat er één God is… Veel van de Catechismi die in die tijd werden geschreven bevatten een verdediging van hetgeen uit de Schrift reeds is gehandhaafd in de Apostolische Geloofsbelijdenis, door te benadrukken dat dit is wat Gods Woord leert. De Nederlandse Geloofsbelijdenis verwijst ernaar hoe we graag de drie oecumenische geloofsbelijdenissen aanvaarden.

 

Toen tijdens de grote reformatie er Wederdopers en anderen kwamen die weigerden een belijdenis te aanvaarden, met het argument dat we de Bijbel alleen moeten geloven, werd door de gereformeerden terecht erop gewezen dat dit precies is wat we doen. We onderhouden wat de Bijbel leert door het gebruik van deze belijdenissen. Ze worden gebruikt als instrumenten om uit te drukken dat dit is wat de Bijbel, of Schrift, werkelijk zegt. Ieder verdachtmaking dat de belijdenissen meer gezag ontvangen dan de Schrift moet worden verworpen. Trouwens, achteraf kan gesteld worden dat er veel verdeeldheid was onder de Wederdopers omdat zij weigerden vast te stellen wat ze werkelijk geloofden. Als iemand zegt: Ik geloof wat de Schrift zegt, en bijvoorbeeld weigert om met de anderen te zeggen: Ik geloof in God de Vader, Zoon en Heilige Geest… dan wordt deze weigering in feite een verwerping van hetgeen de Schrift werkelijk leert. Op dezelfde wijze, als iemand zegt dat hij alles gelooft wat de Here in de Schrift leert, maar weigert om zijn kinderen te laten dopen, kan men zich afvragen of hij werkelijk alles gelooft wat de Here leert in de Schrift; want de Here spreekt duidelijk over Zijn belofte voor de gelovigen en hun kinderen. Het punt is nu niet de vragen rondom de kinderdoop te bespreken, maar te laten zien hoe de belijdenissen functioneren.

 

Zodoende, om met dit voorbeeld verder te gaan, hoewel het nergens letterlijk staat, is het uit de Schrift duidelijk dat kinderen behoren gedoopt te zijn, en daarom dringen we daarop aan in onze belijdenis. Dit kan vergeleken worden met hoe we met onze belijdenissen zeggen dat de Schrift ons de Drie-eenheid leert, hoewel dat woord nergens in de Schrift wordt gebruikt. Nogmaals, met verwijzing naar en vergelijking met Jozua 24, kan de weigering van de Wederdopers om zich bij ons aan te sluiten in onze belijdenissen vergeleken worden met de situatie dat het volk Israël geweigerd zou hebben om antwoord te geven toen Jozua had gezegd dat hij en zijn huis de Here zouden dienen. Hun zwijgen geeft aanleiding hun geloof te betwijfelen. Ja, om eerlijk te zijn, de Wederdopers zeggen: we zullen doen en verdedigen wat de Schrift zegt, punt, maar als ze dat werkelijk doen, zouden ze niet willen en kunnen blijven zwijgen. Als ze er niet toe komen om te zeggen dat ze geloven hetgeen in de Apostolische Geloofsbelijdenis wordt beleden, brengt hun zwijgen hun belijdenis van Gods Woord in twijfel. We moeten ten minste vaststellen, dat het niet laat zien dat ze de eenheid van de Geest willen onderhouden…

 

Samengevat, de belijdenissen worden gebruikt om het gezag van de Schrift te onderhouden. Precies omdat dat hun functie in de kerken is, kan men zeggen dat de Schrift direct gezag heeft – dat wil zeggen, direct van de Here – terwijl de belijdenissen indirect gezag hebben, omdat hun gezag voortvloeit uit hoe ze worden gebruikt om te verdedigen en onderhouden hetgeen de Schrift werkelijk zegt. Men kan ook zeggen dat de belijdenissen kerkelijk gezag hebben, omdat door hun aanvaarding de leden van de kerken samen zeggen: dit is wat Gods Woord werkelijk zegt. Hieraan zal DV nog enige aandacht worden gegeven in de context van recente kerkstrijd en oecumenisme.

 

 

[1] P.K.A. de Boer, ‘The Use of Creeds and Confessions among the Churches’, Una Sancta, May 30, 2015: pp. 206-208. Vertaler: in de originele titel worden twee Engelse woorden voor ‘belijdenissen’ gebruikt: creeds (waarmee vooral de oudkerkelijke formulieren worden aangeduid) en confessions (waarmee vooral de Drie Formulieren van Eenheid worden aangeduid).

[2] Vertaler: in de originele tekst wordt het Engelse woord creed gebruikt (zie voetnoot 1) en er in dat verband op gewezen dat het Latijnse woord credo betekent ‘ik geloof’.