In het Gereformeerd Kerkblad De Bazuin is in een artikel onlangs gewaarschuwd voor het gevaar van ‘zelotisme’, een ijver zonder verstand inzake bijvoorbeeld doorgaande reformatie.[1] Hiervoor wordt een beroep gedaan op een door prof. K. Schilder in 1951 gehouden lezing onder de titel ‘Zelus en zeloten’. Dit artikel was helaas gebaseerd op een samenvatting[2] van deze lezing. Schilder heeft voor deze samenvatting geen verantwoordelijkheid willen dragen en zich er zelfs van gedistantieerd.[3]
Als het artikel in De Bazuin was gebaseerd op de oorspronkelijke lezing, was waarschijnlijk een andere conclusie (en titel) ontstaan. Voor de geïnteresseerde lezer is hieronder de oorspronkelijke lezing van Schilder geplaatst, met tussenkopjes toegevoegd en hier en daar een taalkundige update.[4] -MV
Zelus en Zeloten
Broeders en zusters,
Er zijn enkele woorden die zowel in oude als nieuwe spelling tegenwoordig een ongunstige klank hebben en die toch aanvankelijk geen ongunstige betekenis hadden. Om een voorbeeld te noemen, het woord despoot klinkt tegenwoordig nogal onvriendelijk. Als een vrouw tegen haar man zegt: Jij bent een despoot, is het niet best in dat huis. Toch is despoot in de bijbel een naam die de kerk in de hemel biddend aan de Heere geeft. En in dat Huis daarboven is het altijd best.
Nog een voorbeeld: het woord Baäl. Wij kennen het woord Baäl alleen maar in ongunstige betekenis. Het betekent heer. Maar het woord ‘heer’, vertaald als ‘baäl’, houdt in zich een verbondenheid aan diegene, over wie iemand heer is. Tussen die heer en die onder die heer staat is een zeker verband. Men noemt in het oosten iemand die een ander overwonnen heeft wel ‘adoon’, maar nooit ‘baäl’. En dus is ‘baäl’ in de bijbel ook vaak een woord van goede betekenis en zelfs toepasselijk op de levende God.
God is zeloot
Iets dergelijks hebben wij ook bij het woordje ‘zeloot’. Als u vandaag zegt: Die man is een zeloot, dan heeft u meteen verklaard: Hij is een beetje over zijn theewater heen, om het niet erger te maken, en hij draaft nogal door. Zeloot heeft dan een typisch ongunstige betekenis. Dat neemt niet weg dat wij elke zondagmorgen, ik herhaal elke zondagmorgen, in de kerk horen voorlezen: Ik ben de Heere, uw God, een ijverig God. En als je dan nagaat hoe dat er staat in de Griekse vertaling van het O.T., dan lezen we daar: Ik ben de Heere, uw God, een God zeloot. Zo’n vertaling was pas mogelijk, als men gelooft: Ook God schaamt Zich niet voor de naam zeloot.
Wij moeten dus elkaar eens aan de oren trekken, want als ik het goed begrijp, dan zeggen we van elkaar wel eens: Beste broeder, loop jij geen gevaar zeloot te worden? Draaf jij niet door? Dan kan hij zeggen: ja, maar man wil je dat anders? God is toch ook zeloot?
Zelus = ijver
Om het woord zeloot te begrijpen moet ik dus even vragen wat daar achter ligt in taalkundig opzicht. Dan kom ik bij het woord ‘zelus’. Dat is eigenlijk een woordje Grieks – schrik maar niet, het komt wel in orde vandaag! – maar zelus dat kan min of meer vertaald worden door ‘ijver’. Eigenlijk zie ik geen kans om het woord ‘zelus’ goed te vertalen zò dat de term die ik kies altijd alles zegt wat gezegd worden moet. Goed, ga maar uit van de naam zelus, in het Nederlands ‘ijver’.
Zelus kan een noodzakelijk van God geboden ding of eigenschap wezen. Daar is in de bijbel een ijver van God, een zelus, van God in Hem zelf en van mij, door Hem gegeven, en naar Zijn woord en Zijn wil in mij wekkende. Er is ook een zelus, een ijver voor Gods Huis. De discipelen van Jezus zeiden bij de tempelreiniging, toen Hij de gesel zwaaide tegen alle mensen die van Gods Huis, een gebedshuis, een moordenaarskot maakten: Kijk eens, daar heb je nou wat er staat: de ijver, de zelus voor Gods Huis heeft Hem vertéérd. Sommigen zeggen: Dat is kritiek op Jezus, van zijn eigen jongeren. Ik ben daar nog zo zeker niet van. In elk geval was zijn zelus in de tempelreiniging een ijveren voor de Heere en naar Zijn wet en vervulling van de Psalmen. Ook in het zich laten verteren door die ijver.
Om niet meer te noemen, want de voorbeelden zijn ettelijke aan te wijzen, er is een zelus die de Heere onvoorwaardelijk en altijd eist van de mens. Het is niet best in de kerk, wanneer men niet kent de ijver, de zelus, het stáán voor de zaak. En het stáán voor je beginsel en het stáán voor de kerk en het stáán als een vent voor de Naam die je belijdt. En even onmisbaar als elk ander goed werk en iedere andere goede eigenschap. Wie deze ijver niet heeft is primo een abnormale mens en ten tweede hij vertoont niet het beeld, het standaardbeeld zou ik haast zeggen, van de ware christen. Dat zijn die lui van wie de Heere Jezus zegt: U bent niet koud en niet warm, maar lauw lauw. Ik spuw u uit Mijn mond. Dat zijn mensen zonder zelus en die kerk is ook weg van wie Hij dat gezegd heeft.
Volmaakte zelus (=ijver) in paradijs en eeuwigheid
Zolang nu de zelus komt in een mensenkind zonder zonde, of in de engel die zonder zonde is, of ook oorspronkelijk en eeuwig aanwezig is in de levende God, is die zelus harmonisch verbonden met alle andere eigenschappen. Daarom is Gods ijver, als het er op aankomt, model voor alle andere ijver. Al ken ik dat model pas uit Zijn openbaring en Zijn gesproken woord. Zolang God God is, is alles in Hem één. De kerk zegt dat met een zeer eenvoudig klinkend woord, dat buitengewoon moeilijk is, wanneer ze uitspreekt: God is eenvoudig. Hij is nooit twee kanten uit te trekken, Hij heeft nooit verspreide aandacht waarin Hij het ene vergeet voor het andere, Hij trekt nooit iets of iemand voor als belangrijker factor boven andere dingen die ook belang hebben. Hij is altijd even licht en een schijnende zon. Hij raast over de wereld met tongen van vuur en met bliksem en verderf en terwijl Hij het doet, Hij de Almachtige en Eenvoudige, is Hij toch gelijk aan die vader, van wie ik een standbeeld ergens gezien heb. Een vader, die heel voorzichtig met zijn vinger uit de voet van zijn kindje een splinter haalt. En deze zelus, deze ijver, dit staan voor zijn zaak zonder pardon, en zonder halfheden en zonder inconsequenties is volmaakt in de Heere, is ook nog zuiver in de engelen, en was volmaakt naar mens-en-maat zonder zonde in Adam in het paradijs en in zijn vrouw, die hem de Heere gaf, zolang zij met hem was in paradijs.
Ze zal er ook zijn straks, in de eeuwige glorie, als wij zeggen: Zie zo en nou komt de eeuwige rust; dan zegt God: Ja, nou komt het eeuwig evenwicht, nu komt ook in eeuwigheid de ijver die nooit verteert en die altijd alle vlammen van geest en lijf en ziel in de hemel straks brandende houdt.
Men moet dus op die zelus en op het type zeloot dat God conform is jaloers wezen. Trouwens, zeloot beteken ook eigenlijk ‘jaloers’. Als de Heere zegt in de straks besproken passage van de wet: Ik ben een ijverig God, een zeloot ben Ik, dan wordt dit ook vertaald als een jaloers God. Hij staat op Zijn eer en ook u moet om Zijnentwil erop staan, anders is er geen liefde. Hij staat voor zijn volk, Hij staat voor Zijn besluit en als de duivelen sidderen, zoals Jacobus zegt, dan sidderen ze, omdat zij één ding hoorden, dat dreunde in hun binnenste: God is God uit één stuk. Dat geloof doet duivelen sidderen.
Het gevaar van zelotisme
Alleen maar, jaloersheid, die prachtig is en heerlijk en een God conform zijn is, zolang ik duidelijk ben en zonder zonde en met goede aandacht vervuld in mijn rechte staat, die wordt in u of mij en in ons allemaal, net als elk ander ding (dat moet ik erbij zeggen) een aanleiding – ik zeg geen oorzaak, maar een aanleiding – voor kwaad en misverstand, zodra wij als zondige mensen vergeten dat wij niet meer vandaag in het paradijs zijn. Ons evenwicht is verstoord. Onze aandacht is verspreid. Onze eenvoudigheid is vaak zoek. En de tijd waarin wij leven en worden voortgejaagd knabbelt nogal eens vaak aan dat mooie geschenk van eenvoudigheid.
Dan zijn we niet egoïstisch altijd, maar wel – wat natuurlijk is – egocentrisch. En egocentrisch aanvaarden van een toestand die als gegevenheid geen correctie behoeft, dat maakt dan de ongelukken.
En dus kan ik reeds aan het woord jaloersheid dat God zelf ook toekomt als eigenschap en dat we allemaal kennen in de moeilijkheden in uw leven en van alle mensenleven, één ding duidelijk maken. Dat de zelus en de zeloot in een zondige wereld en bij een sterfelijk mens en bij een strijdende kerk altijd gevaren meebrengen, een gevaar dat je nooit bezweren kunt of mag met het zeggen: Man, gooi de boel er maar bij neer of: laat de wind maar waaien, of: laat Gods water maar over Gods akker vloeien. Maar dat je wel in toom moet houden met die vermaning: God houdt het Zelf altijd in toom en tracht u te zijn zoals Hij. In de zelfbeheersing en de zelftucht, de zelf-temperantie alleen ligt de gezonde ontwikkeling van je goede zelus en de afwending van het gevaar van een excesse, dat men noemt zelotisme.
Zeloten zonder evenwicht
Daarom wil ik u eraan herinneren in deze morgen dat zeloten in de bijbel ook bekend zijn als figuren die de kerk van de Heere kwaad kunnen doen. Daar was in Jezus’ dagen van omwandeling op aarde een groep die men noemde ‘zeloten’. Mensen van wie je zeggen moest: Ze hebben een ijver, maar zonder verstand. En Paulus heeft de beroemde hoofdstukken Rom. 9-11 ingezet met een klaaglied om zijn eigen bloed- en rasgenoten, zijn voormalige kerkgenoten, zijn oude leermeester professor Gamaliël met het zeggen: Broeders, die ik vandaag heb gewonnen in Christus’ Geest, ik geef getuigenis aan mijn oude mede-joden dat zij een zelus, een ijver Gods hebben, mààr zonder verstand.
Ze hebben een zelus voor de wet, een wets-zelus, zij zien één ding: wet, wet, en ik en de natie en Abraham en de glorie en onze trots en onze positie en ons recht, een ijver van de wet en voor de wet, losgemaakt intussen, door een verkeerde aandacht en een verspreide aandacht, losgemaakt van het evangelie.
En dan krijg je een breuk tussen Paulus en zijn bloedgenoten, daar krijg je de scheiding tussen de ware kerk en de valse kerk, daar begint Paulus angstig te tobben over de vraag: Heeft God Zijn volk verstoten ja of nee? En dan zegt hij: néé! Nóoit! verstoot God Zijn volk. Maar de joden, zegt hij, die een ijver hebben, een zelus, die zeloten zijn, zij missen het zalig evenwicht – dat is geen gulden middenweg hoor! – zij missen het zalig evenwicht dat God heeft door gebrek aan Woordstudie, door het indringen in die bijbel hier, en dan krijg je de verbastering en dan zijn zeloten de mensen die de kerk zien als een dingetje dat bij de natie kan bij-bengelen misschien of in de natie een hokje kan vinden om te leven, maar het zijn niet meer de mensen die in Israël zagen ìn de natie Gods eigen kerk.
Ze hebben Jezus gekruisigd, ze hebben Pilatus gehaat, maar hem nooit overwonnen. Maar Jezus Christus, die ook onder Zijn jongeren een Simon Zelotes had, Simon de zeloot, heeft die man die waarschijnlijk partijganger was van een zeer ijverige en jaloerse partij en partijgang, ook gecorrigeerd in Lukas 10:20, toen Hij zei tot al die veertig jongeren, ook tot hem, die erbij stond: Denk eraan, jongeren, dat je wat kùnt is fijn, en als je rapporteert aan Mij, de Meester, dat de duivelen voor jullie wijken moeten is dat prachtig. Maar een zeloot zegt: Hoever ben ik al en een zeloot vraagt: En wat kan ik al, en een zeloot zegt: De thermometer is nog niet hoog genoeg, het gaat mis broeders. Maar Jezus zegt: als gij God danken wilt en Mij rapporteren wilt over de stand van zaken, bedenk dan één ding: Vóór jullie zelotenmacht en kracht is de kennis van de genade. Verblijdt u niet daarover dat u wat doen kunt, dat u de duivelen kunt binden en arresteren, maar dat uw naam in de hemelen is geschreven.
Dat woord, dat de zeloot verbiedt op zijn eigen weg te gaan hòllen, heeft de kerk gered, de apostelen geleerd, hoe zij werken moesten en ons gezegd: Vergeet het niet, vergeet het nóóit, het evenwicht dat is in God volmaakt, tracht dan u te denken aan Jezus’ woord. Weest volmaakt, zoals uw Vader in de hemelen volmaakt is.
Voortgaande reformatie: wees een zeloot, in evenwicht
En nu kan ik vandaag, dat begrijpt u wel, een woord van toepassing proberen te spreken, dat, wanneer ik breed zou uithalen, de gestelde termijn van de tijd ver overschrijden zou. Ik wil maar een paar dingen zeggen en dan zal ik onmiddellijk van de preekstoel af gaan. Een paar dingen die alleen maar hebben een voorbeeld-karakter en meer niet.
Ik denk daarbij aan geen één mens. Ik denk aan geen één kerkbode. Ik denk aan geen één classis. Aan geen één kerkenraad. Aan geen één besluit van een vergadering of wat dan ook. Ik denk aan geen één partij en geen één vereniging, ik denk – onthoud het goed – aan niets en niemand.
Maar ons allemáál wil ik een gevaar aanwijzen. Het gevaar dat ons bedreigt is, dat wij zeloten worden met de beste bedoelingen en vergeten dat God altijd op alles let èn die vader is, die veel oneindiger en geduldiger is dan die vader van het standbeeld van daar straks, die uit de kleine voet van het jongste kind een splinter haalt. En die u in de hel werpen moet en mij, als Hij dat bedrijf niet voortzette tot het eind van de dagen toe.
Ik noem een paar dingen. Straks noemde de voorzitter het woord ‘voortgaande reformatie’. U kent dat woord, ik ken het ook. En ik zeg met iedereen geloof ik van oude tijden: Gezegend de kerk die dat woord altijd aanvaardt als een juiste opdracht, want de oude leus van eeuwen geleden dat de gereformeerde kerk er is om altijd nog meer gereformeerd te worden is heus niet afgeschaft bij de Vrijmaking. Dat is geen nieuwe leus, maar een heel oude en die staat in de belijdenis. Hij staat ook in de bijbel.
Alleen maar, ik vraag mij wel eens af: Het woord vóórtgaande reformatie, denken wij allemaal erover na? Vóórtgaan betekent niet: Ik ben in ’44 of daarna er aan begonnen en ik zag wat nieuws en ik heb een studie-resultaat bereikt, ’t is prachtig, en nu kun je me zeggen wat je wilt maar ik ga dóór.
Jongen mensen, die pas komen kijken, die mogen zeggen: ik zie wat opkomen na ’44. Maar de ouderen hier, zowel onder en boven dertig, die moeten bedenken bij het woord vóórtgaan aan vóór ’44. En de reformatie, die werd na-gejaagd vóór ’44, toen je de hele kerk bij elkaar houden moest, bij elkaar houden mòcht als God het beliefde, laat die voortgaan en alsjeblieft probeer je geest in te tomen om niet dingen te doen die pas opgekomen zijn in je geest na de Vrijmaking.
Vrijmaking was een weer gaan staan op de bodem van belijdenis en Woord Gods. En dat betekent: stáán voor je zaak, alsjeblieft! Er gaat niet dít van af. En stáán voor je belijdenis. En het betekent òòk: léren, een massa leren uit de schande en smaad van ’44. Daar wordt niet aan getoornd, geen ogenblik. Maar ik zeg er metéén bij: Een stokebrand, pas aangestoken na ’44 verschilt van een flambouw, die de moede strijder in de handen droeg vóór ’44. En ik ben de man, die daaraan denkt, dat het voortgaan een woord is dat pas zin heeft in de kerk, als het ouder is dan een jaar of zes.
Wat mij betreft, ik heb in de kerk mogen werken met u mee, ook vóór ’44, en wat toen in mijn geest was is er nòg in. Dat noem ik voortgaande reformatie en ik dànk God uit het volle hart dat in ’44 en daarna voor deze dingen weer een méé gaan staan was voor het staan voor de zaak van de Heere op dat punt; maar juist omdat ik toèn voelde wat ik hìer zeg is geen sectarisch dingetje en geen eigen denkbeeldje en geen eigen lievelings-stokpaardje, maar juist dat wat de kerk bouwen moet, tot aan Christus’ wederkomst, zo is het hier ook! Zoek reformatie en stá er voor en wees nóóit zonder zelus. Ik zeg zèlfs: Wees maar een zeloot. Maar het evenwicht, dat in God is en in Zijn kinderen wordt gewekt in beginsel, dat blíjve in u en in mij.
Geen zelotisme inzake de kerk
Dat geldt trouwens ook voor de vraag van de kerk. Ik geloof dat er wel eens een gevaar is van zelotisme dat niet altijd aan God verantwoording doen kan. Ik hoorde een verhaal van iemand heel ver hier vandaan, die een eigen mening op dogmatisch gebied wilde opgelegd zien aan de kerk, op het punt van binding en van samen-vergaderings-criterium en een keer uitriep: Ik sta daarvoor, doet u het ook, en wanneer u anders denkt, wààrom ga jij niet weg? Ik ben bàng voor de vraag: Waarom ga jij niet weg? Ik zeg: vóór ’44 heeft God gezegd tot alle mensen in de kerk die zagen dat het zo lag als wij het aanwezen en anderen die met ons mee deden: U bent voor allen hier verantwoordelijk. En zeg tot allemaal hoe het moet, of ze horen willen of niet, zèg het ze en zeg het zonder pardon, zeg het met zelus.
Maar denk er aan: Ik, zegt de Heere, wil door Mijn Wòòrd de kerk vergaderen en geen kerk-je. Een kerk en geen lui die in goede gezindheid van eendrachtigheid, omdat ze elkaar liggen, een kerkje vormen. Een kerk waarin plaats is voor allen die God vrezen en een kerk waarin je nooit lijkt op die joden, die zeggen: Och, op sabbath, op sabbath mag je niet werken en je mag geen vloer aanvegen. Dat is een listigheid waar u om glimlacht. Ook niet, weet je wat, we huren samen, jood en jodin, een christelijk dienstmeisje. Die mag wel op zaterdag de vloer aanvegen. Dat is een listigheid waar u om glimlacht. Je moet wel glimlachen, ik ook.
Maar ik geloof dat sommigen net zo doen met de kerk. Dan zeggen ze: Man, ik zie het zo en eh, zie je het anders, ga dan toch weg. Dat betekent dus: Ga dan naar een ander kerkje toe. Er zijn verscheide winkels waar je genade-artikelen kopen kunt. En dàn zeg ik: Als men iemand weg-snauwt uit de kerk – ik noem het snauwen – met de gedachte: als hij weg wilt gaan, goèd hij kan ergens anders terecht, dan zeg ik: néé, dat is de jood die een christelijk dienstmeisje hebben wil voor zijn gemak.
Je moet zeggen tegen de man die aarzelt, tegen de man, die wat wil, die koppig is en zich verzet, je moet zeggen: Man, man, man, hier stáán wij in de kèrk en we zeggen tegen elkaar: We zijn de ware kerk, dùs man, blijf hier. Want niet dit is jouw keus, je tweetal: Mijn kerkje of een ander kerkje, nee, maar de keus is – wat onze méning betreft – de kerk hier of de hel. Zeg tegen de man, als hij Simon de tovenaar is: Uw geld zij met u ten verderve. Althans zeg dat, als je apostel bent, en weet wat de Heere aan zo’n apostel apart, afzonderlijk weten liet: Zo’n man, dacht ik, is hier niet aanwezig in de kerk.
Maar weet wel dit: Als wij zeggen: Meneer, we zijn goed voor de voortgaande reformatie en wij zeggen: we zijn de ware kerk – daar ben ik het ook mee eens, dat moeten wij zijn – dan zeg ik: U die zo spreekt en zo belijdt met mij méé: Wees dan consequent. Zeg niet heimelijk: een lastpost of iemand die de kerkenraad bekritiseert, of iemand die de dominee zijn preken bekritiseert, of wat dan ook -hij moet worden afgevoerd naar een ander kerkje. Als u meent: Dat andere mag er eigenlijk niet zijn, dan moet u er ook nooit van profiteren dat het er is. Een massa zelotenpraktijken die gevaarlijk kùnnen worden, daarvan zegt God: Ik sta bij jullie kerkdeur en Ik trek de kerkgrens en Ik wil weten, of in Mijn Huis plaats is voor wie Ik verkoren heb.
En komt er een moeilijkheid, goed. Komt er een belijdenis-zaak, best. Komt er een kerkrechts-kwestie, los op en pak aan. Maar pàk dan áán, mens en kwestie en ook uzelf, die een kerkenraadsplaats hebt met vrees en beven, dacht ik, pak u allemaal aan met het Woord van de waarheid van die eenvoudige God, die een zeloot bewaart voor het uitglijden en de zelus houdt in petto voor de hemel der glorie.
Ik heb geen mèns bedoeld, alleen mezelf.
Ik heb geen krantje bedoeld, alleen m’n eigen krant.
Ik heb geen partij bedoeld en geen vereniging, alleen m’n eigen vereniging.
Maar ik heb dit gezegd en ik geloof dat als u en ik daarover gaan broeden, dat de kerk van de Heere in vrede leven zal. Ik dank u.
[1] T.L. Bruinius, ‘Wees geen zeloten’, Gereformeerd Kerkblad De Bazuin, jrg. 12, nr. 8.
[2] In het artikel wordt opgemerkt: “In 1951 hield prof. dr. K. Schilder een schooldagrede onder de titel ‘Zelus en zeloten’. Daarvan is een samenvatting bewaard gebleven (we gebruiken die via Digibron)”.
[3] W.G. de Vries, ‘Veertig jaren Hogeschool-dagen’, De Reformatie, jrg. 61, nr. 47, p. 980.
[4] De authentieke lezing is gepubliceerd door ds. W.G. de Vries, ‘Zelus en Zeloten’, De Reformatie, jrg. 43, nr. 36, pp. 177-179.