Werkverbond? (3, slot)

Door: M.R. Vermeer

 

In twee voorgaande artikelen stonden we stil bij de gedachte van een ‘werkverbond’. Een gedachte die moet worden afgewezen: ook in het paradijs was er geen ‘loon op werken’ voor Adam. In dit afsluitende artikel wijzen we nog kort op het belang van dit onderwerp.

 

Gods liefde
Allereerst is dit onderwerp inhoudelijk van belang. Misschien vraagt iemand zich af: waarom zou je je druk maken om zoiets als het ‘werkverbond’? ’t Is niet een ‘actueel’ onderwerp, en is het wel zo belangrijk hoe de situatie was voor Adam in het paradijs?

Toch moeten we altijd weer beginnen bij het begin: “gaat met al uw problemen terug tot voor de val” (K. Schilder).[1] Als we dan letten op het begin van Gods openbaring, is het Gods liefde die daar centraal staat. De Here God heef niet alleen de mens ‘zeer goed’ (Gen. 1:31) geschapen, maar wil met hem ook een levende, liefdevolle omgang. God nam (daartoe onverplicht) uit louter liefde het initiatief tot een verbondsrelatie en beoogde daarmee wederliefde, met een omgang van Vader tot kind: Adam de zoon van God (Luk. 3:38).

De eerste mens Adam moest dus leven in kinderlijk geloof en gehoorzaamheid, in een weg van afhankelijkheid en aanhankelijkheid aan God. In deze weg zou er wel groei en ontwikkeling zijn: de mens moet de aarde vervullen en onderwerpen, moet als onder-koning heersen (Gen. 1:28; Ps. 8:7). Adam is wel goed, rechtvaardig en heilig geschapen (NGB art. 14), maar de uiteindelijke bestemming was nog niet bereikt, ook kon hij nog zondigen, nog sterven.[2] Toch was dit niet een ‘werken’ om op grond van gehoorzaamheid een ‘eindstadium’ te bereiken, maar een blijven in Gods liefde om zo slechts aan te nemen wat hem door God zou worden geschonken. [3]

Het gunstverbond bepaalt ons zo bij de liefde van God, ten diepste bij Zijn wezen: God is liefde (1 Joh. 4:8).

 

Geen onjuiste tegenstellingen
Een juist zicht hierop bewaart ons ook voor onjuiste tegenstellingen. Gods handelen met de mens in gunst- en genadeverbond is een eenheid. Het gunstverbond hebben wij verbroken met de overtreding van Adam (Rom. 5:12), maar God handhaaft Zijn verbond.[4] De Here God is ‘in Zijn wonderbare wijsheid en goedheid de mens zelf gaan zoeken’ en heeft de mens ‘getroost met de belofte hem zijn Zoon te geven’ (NBG art. 17). Gods liefde, goedheid en gunst (nu als genade) blijven ten grondslag liggen aan Zijn verbondsomgang met de mens.

Zo mogen we geen tegenstelling maken tussen ‘wet’ en ‘evangelie’, alsof vóór de zondeval de wet gold (de ‘natuurwet’ van het werkverbond) en nu het evangelie.[5] Nooit is de wet bedoeld geweest om op grond daarvan iets te ‘verdienen’. Het eerste en grote gebod was en is God lief te hebben met heel ons hart, heel onze ziel en heel ons verstand (Matt. 22:27).

Ook mag er geen valse tegenstelling worden gemaakt tussen ‘gehoorzaamheid’ en ‘geloof’, alsof vóór de zondeval er (verdienende) gehoorzaamheid was en daarna enkel geloof overblijft. Het is waar, door de zondeval in het paradijs kunnen wij in eigen kracht niets goeds doen. Het geloof is het enige middel waarmee wij Christus omhelzen en al Zijn weldaden aannemen (NGB art. 22). Toch gaat dit geloof gepaard met gehoorzaamheid, het is een geloof door de liefde werkend (Gal. 5:6). De rechtvaardiging is door het geloof alleen, maar er kan niet zoiets zijn als een ‘alleenstaand geloof’ (zonder gehoorzaamheid). In het genadeverbond zijn wij (doopformulier) ‘geroepen en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid’: geloven is gehoorzamen.

 

Drie Formulieren van Eenheid
In de tweede plaats wijzen we (naast het inhoudelijke belang) ook op de kerkelijke status die het werkverbond soms heeft ingenomen of nog inneemt.

In de gereformeerde theologie na de Reformatie is de gedachte aan een werkverbond vrij snel ingeslopen en later in de 17e eeuw zelfs gemeengoed geworden. Vanaf 1693 kon men in Zeeland geen predikant worden zonder de ‘Walcherse artikelen’ te ondertekenen, waarin werd gesproken over Adam als “ ’t Hooft van alle in ’t verbond der wercken”![6] De zogenaamde ‘gereformeerde scholastiek’, met de hantering van een logische redeneertrant, heeft hierin verwoestend gewerkt.[7]

Maar gelukkig is het werkverbond niet vastgelegd in de Drie Formulieren van Eenheid. De Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt op een zuivere en terughoudende manier over ‘het gebod ten leven’ (NGB art. 14), zonder dit verder uit te werken als een ‘werkverbond’.

 

Geen bovenschriftuurlijke binding
Wat is het toch altijd weer gevaarlijk wanneer in de kerk bovenschriftuurlijk wordt gebonden aan gedachten en constructies die niet in de belijdenis staan.

We zien dat wanneer theologen samenkomen, zoals de groep voorgangers uit de ‘gereformeerde gezindte’ die met elkaar over het verbond spraken (zie het eerste artikel), er toch snel een theologische onderscheiding insluipt die beter weggelaten kan worden. Dan gaat het nog om een verklaring die (vooralsnog) zonder kerkelijke status is, maar wat heeft men vaak in de kerkgeschiedenis de verleiding niet kunnen weerstaan om dergelijke particuliere opinies kerkelijk te ijken!

We wijzen kort op de situatie in Noord-Amerika. Lijkt in Nederland een discussie over het ‘werkverbond’ wellicht een rudiment uit de Gouden Eeuw, het afgelopen decennium wisten allerlei presbyteriaanse en gereformeerde kerken in Noord-Amerika nog ‘studierapporten’ te presenteren en uitspraken te doen (vanwege ‘leergeschillen’ in de kerken!) waarin het werkverbond met hand en tand wordt verdedigd.[8]

Laten we hierdoor eraan herinnerd worden dat de binding aan de gereformeerde leer geen beknelling, maar vrijheid geeft. Vrijheid, niet om te doen waar wij zelf zin in hebben, maar om God lief te hebben en te dienen naar Zijn Woord. Omdat Hij Zelf vol is van liefde, goedheid en gunst – vanaf het allereerste begin.

 

[1] Geciteerd via P. van Veldhuizen, God en mens onderweg. Hoofdmomenten uit de theologische geschiedbeschouwing van K. Schilder (Leiden: Uitgeverij J.J. Groen en Zoon, 1994), p. 96. Van Veldhuizen merkt op: “Als gevraagd zou worden het eigene van de theologie van Schilder weer te geven in sléchts één zin, zouden wij deze formulering willen voorstellen: denken vanuit het begin van de openbaring” (p. 74).
[2] Zie ook het artikel van prof. B. Holwerda op deze website: https://semper-reformanda.nl/de-zondeval-2-slot-waarom-gaf-god-de-boom-van-kennis/.
[3] Ds. S.G. de Graaf verwijst naar 1 Kor. 15:44, waar wordt gesproken over een ‘psychisch’ (of: ‘natuurlijk’) en een ‘geestelijk’ leven, en merkt vervolgens terecht op: “Als hierboven gezegd is, dat in de weg van Adams keuze en volharding het verliesbaar psychisch ( ‘natuurlijk’, MV) leven verheerlijkt moest worden tot het onverliesbaar pneumatisch (‘geestelijk’, MV) leven, is daarmee niet toch weer de gedachte van verdienste en loon gesteld. Welke verdienste zou er liggen in het aanvaarden van en blijven in de gunst, welke hij ontvangen had? Het geloof van de mens kan slechts kiezen voor wat het ontvangt, kan slechts aannemen wat geschonken wordt, het heeft nooit scheppende, verdienende kracht” [in: Het ware geloof (Kampen: J.H. Kok NV, 1954)].
[4] Schilder ging zelfs zo ver dat hij het ‘werkverbond’ niet zag als “een voorbijgaande phase doch als het eigenlijke, eerste, oorspronkelijke, en dus in zijn grondschema nimmer annuleerbare, of afschafbare verbond” (Van Veldhuizen, a.w. p. 96).
[5] Zo spreekt bijvoorbeeld de Westminster Confessie 19.1 en 19.2: “God gaf aan Adam een wet, als een verbond van werken (…) Na de val bleef deze wet de volmaakte regel voor gerechtigheid” (vert. G. van Rongen).
[6] Ds. C. Vonk schrijft erover dat predikanten in de 17e eeuw die niet in het werkverbond geloofden met reprimande of zelfs tucht werden bedreigd: “Zo stond het er in die dagen voor met een dominee, die aan geen werkverbond geloofde. Hij werd zo mogelijk nog gevaarlijker geacht dan iemand, die aan de Statenvertaling durfde te tornen of haar kanttekenaars te becritiseren”! [in: De Voorzeide Leer, deel 1A (Barendrecht, 1960), p. 130].
[7] Het is een herleving van een middeleeuws natuur/genade schema, met een ‘natuurwet’ die vanaf de schepping zou zijn ingegrift in ons verstand, door de zondeval is verduisterd en door Mozes en de profeten weer is verklaard. In het ‘genadeverbond’ vervult vervolgens Christus de wet, zodat wij van genade kunnen spreken [C. Ouwendorp, Jeruzalem & Athene. Een blijvende worsteling in de theologie. (Delft: Uitgeverij Eburon, 2012), p. 296 e.v.]
[8] Het gaat hier om kerken die deel uitmaken van de North American Presbyterian and Reformed Council (NAPARC), zoals de United Reformed Churches in North America (een ‘conservatieve’ afsplitsing van de synodaal-gereformeerde kerken vanwege de vrouw in het ambt) en de Orthodox Presbyterian Church (een presbyteriaans kerkverband). Deze studierapporten en uitspraken richten zich tegen de Federal Vision (een theologische beweging met een bepaalde visie op verbond en rechtvaardiging), een beweging waarbinnen het werkverbond ter discussie is gesteld (op dit punt kunnen wij met de Federal Vision instemmen).

image_pdfimage_print