Wedergeboorte (2)

In het voorgaande artikel hebben we gezien hoe de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis spreken over de wedergeboorte (of: bekering). Een belangrijke vraag die overbleef, was: hoe spreken de Dordtse Leerregels hierover? Is in de Dordtse Leerregels sprake van een ander wedergeboorte-begrip dan in de overige besproken formulieren?

 


 

Wedergeboorte ofwel bekering

Bij nauwkeurig lezen van de Dordtse Leerregels blijkt, dat ook daarin de termen ‘wedergeboorte’ en ‘bekering’ afwisselend worden gebruikt en niet scherp worden onderscheiden.

 

Wat opvalt is dat het opschrift van hoofdstuk III/IV luidt: “De verdorvenheid van de mens en zijn bekering tot God”, terwijl er toch breedvoerig in dit hoofdstuk over de wedergeboorte wordt gesproken. Dat ook in de Dordtse Leerregels de termen ‘wedergeboorte’ en ‘bekering’ qua betekenisinhoud dicht bij elkaar liggen, blijkt echter vooral uit art. 10-12 in dit hoofdstuk.

 

In art. 10 wordt beleden dat “geloof en bekering” aan God moeten worden toegeschreven. In art. 11 wordt deze gave van geloof en bekering omschreven als: “God die Zijn welbehagen in de uitverkorenen tot stand brengt en in hen de ware bekering tot stand brengt”. In de oorspronkelijke tekst van de Dordtse Leerregels staat in plaats van ‘en’ hier het woord ‘ofwel’: “God die Zijn welbehagen in de uitverkorenen tot stand brengt, ofwel in hen de ware bekering tot stand brengt”. De ‘totstandbrenging van Gods welbehagen in de uitverkoren’ en de ‘totstandbrenging van de ware bekering’ zijn dezelfde zaak.

 

In art. 12 wordt vervolgens op art. 11 teruggegrepen: “Dit is de wedergeboorte (…) die God (…) in ons tot stand brengt”. De ‘totstandkoming van de ware bekering’ (art. 11) is dus hetzelfde als de ‘totstandkoming van de wedergeboorte’ (art. 12).

 

Ook van de Dordtse Leerregels geldt, evenals van de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis, dat daarin nog geen strikt (laat staan: temporeel) onderscheid wordt gemaakt tussen wedergeboorte en bekering. Wel wordt met de term ‘wedergeboorte’ meer nadruk gelegd op Gods werk, terwijl de term ‘bekering’ meer de verandering in de mens aangeeft.

 

De Dordtse Synode over wedergeboorte

Ook uit het spreken van afgevaardigden op de synode van Dordrecht (1618-1619) blijkt dat destijds onder wedergeboorte hetzelfde als bekering werd verstaan. Door ds. C. Vonk (1904-1993) is dit in zijn boek “Huisbezoek naar Gods geboden” samengevat; hieronder wordt een deel van zijn bespreking in enigszins gemoderniseerde vorm weergegeven.[1]

“Letten we in het bijzonder op de woorden bekering en wedergeboorte.

 

Inderdaad wordt ter Dordtse synode van de eerste bekering gesproken. In de 88e zitting is daarover bijv. gedisputeerd. En zo wordt ook gesproken van het beginsel van de bekering (II, 191) van de eerste en dadelijke bekering (II, 151) “die aanduidt het woord van God, waardoor de mens herboren wordt” en van de bekering “die aanduidt een werk van mensen, waardoor hij zichzelf door geloof en boete tot God bekeert” (II, 149, 150), van de twee delen van onze wedergeboorte (II, 179), van de deugd van het geloof en van de werking van het geloof (III,205).

Van het telkens eerstgenoemde (nl. beginsel/woord van God/deugd, MV) wordt herhaaldelijk gezegd, dat hierbij van medewerking van de mensen met God niet gesproken kan worden, bij het tweede daarentegen wel,

hoewel de Britten hier scherp opmerken: “naar de tijdsorde kunnen nauwelijks het werk van God die de mens bekeert en de werking van de mens die zich tot God bekeert onderscheiden worden, maar naar orde van oorzaak is het nodig, dat Gods werk vooropgaat en onze werking volgt” (II, 151), met andere woorden: denk erom, hier hebben we met een onderscheiding van de mens van doen, maar in de praktijk komen die twee stukken niet gescheiden voor;

en hoewel de theologen van Embden dan ook van het beginsel van de bekering zeggen, dat de Geest het werkt door het Woord als instrument (II, 191);

en hoewel de Britse theologen dan spreken van de “bekering die aanduidt het woord van God, waardoor de mens herboren wordt (II, 149);

en hoewel de Geneefse theologen bij dit eerste deel dan eveneens herinneren aan het Woord van God, waarbij ze Jak. 1:21 citeren (II, 178) en hoewel de Nederlandse professoren dan schrijven, dat Gods Geest die “inblijvende hoedanigheid of de deugd van het geloof” verwerkt door “de verkondiging van het Evangelie” (III, 205).”

 

Wij merken hier tweeërlei op:

  1. dat tussen wedergeboorte en bekering dus geen onderscheid wordt gemaakt; wij zien de Britten b.v. vlak na “de bekering die aanduidt het woord van God, waardoor de mens herboren wordt” en na “ditzelfde werk van de wedergeboorte” te hebben besproken, hiernaar nog eens verwijzen, met de woorden “op de voornoemde bekering volgt onze dadelijke bekering” (II, 151);
  2. dat ook wannéér onderscheiden wordt tussen (niet: wedergeboorte of eerste bekering èn tweede of dadelijke bekering, maar) eerste bekering of eerste deel van de wedergeboorte èn tweede bekering of tweede deel van de wedergeboorte (wat geheel iets anders is), er weliswaar van dit eerste wordt gezegd, dat het enkel Gods werk is en de mens dáárbij niet meewerkt (herhaaldelijk wordt dit gezegd, bijv. II, 191), maar niemand het in zijn hoofd haalt hierbij het Woord uit te schakelen, integendeel. Niemand dacht er toen aan de leer, welke in antw. 65 van de Heidelbergse Catechismus vervat is, nl. dat de Heilige Geest het geloof in onze harten werkt door de verkondiging van het heilige Evangelie, geheel of gedeeltelijk opzij te zetten (hetgeen in de 20e eeuw geschied is).Integendeel, we zagen bijv. de Nederlandse professoren handhaven, dat ook de “deugd” van het geloof gewerkt wordt door hetWoord. Of om mij nog één aanhaling van de Britten te veroorloven wanneer zij spreken over dat eerste, “de bekering die aanduidt het woord van God, waardoor de mens herboren wordt”, dan zeggen zij van deze wedergeboorte: “Deze geestelijke geboorte geeft een gemoed dat opgewekt is door de Geest, gebruikende het instrument van het Goddelijke woord. Daarom worden wij ook gezegd geboren te zijn uit het onvergankelijke zaak van het woord, 1 Petr. 1:23. Hetwelk waar te nemen is, opdat niemand passief een door God ingeblazen wedergeboorte verwachte…” (II, 149).

Handhaven wij steeds de band tussen Woord en wedergeboorte! Tussen Woord en de volledige wedergeboorte! Of om hetzelfde nog eens met andere woorden te herhalen: de band tussen Woord en bekering! Dat zal verhelderend werken.”

 

Conclusie

In het (oude) doopformulier en de Drie Formulieren van Eenheid wordt onder ‘wedergeboorte’ hetzelfde verstaan als onder ‘bekering’.

 

Het ogenschijnlijke verschil tussen enerzijds de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis en anderzijds de Dordtse Leerregels moet niet worden ‘overtrokken’, maar volgt uit een verschil in ‘nadruk’ tussen de onderscheiden belijdenisgeschriften. De Dordtse Leerregels leggen immers de nadruk op Gods werk, hetwelk naar ‘orde van oorzaak’ (zie de hierboven aangehaalde Britse afgevaardigden) vooropgaat – in zoverre komt de wedergeboorte (of bekering) als Gods werk vóór het geloof.

 

Een andere vraag is, hoe in de Bijbel het woord ‘wedergeboorte’ wordt gebruikt (met name in Joh 3:3 en 1 Petr. 1:23). Het dogmatisch gebruik van een term hoeft immers niet altijd geheel overeen te komen met haar betekenis in de Schrift. In ieder geval geven de kerkelijke formulieren geen aanleiding tot een strikt onderscheid tussen wedergeboorte en bekering.[2]

 

Literatuur

Door gereformeerde auteurs is in de strijd rond de zgn. ‘veronderstelde wedergeboorte’ ook het Schriftuurlijk en kerkelijk spreken over de wedergeboorte besproken. Deze publicaties zijn nog altijd het lezen waard:

  1. C. Vonk, “Huisbezoek naar Gods geboden”(Kampen: J.H. Kok N.V., z.j.), hoofdstuk 3;
  2. C. Vonk, “Is de tegenwoordige strijd over de wedergeboorte der kinderkens wel noodig?”, Toespraak gehouden in de vergadering van den Raad der Gereformeerde Kerk te Schiedam in December 1943 (brochure, 1944), beschikbaar via http://vrijmaking.digibron.nl;
  3. S. Greijdanus, “Actueele vragen in verband met de wedergeboorte?” (brochure, 1944), beschikbaar via http://www.digibron.nl;
  4. R.H. Bremmer, ‘Moeilijkheden rond het Wedergeboortebegrip’, De Vrije Kerk, jrg. 1, no. 6 (7 december 1945) en ‘Nogmaals iets over de Moeilijkheden inzake het wedergeboortebegrip’, De Vrije Kerk, jrg. 1, no. 7 (14 december 1945), beschikbaar via www.delpher.nl;
  5. C. Vonk, ‘Wat onze officieele (en semi-officieele) Nederl. Kerkelijke Geschriften van de Wedergeboorte leeren en of het in verband daarmee aanbeveling verdient bij zeer jonge Kinderkens van Wedergeboorte te spreken’, De Vrije Kerk, jrg. 2, no. 19 – jrg. 3, no. 19 (mei 1946 – mei 1947), beschikbaar via www.delpher.nl.

 

Ook de volgende boeken bieden waardevolle informatie:

  1. J. Faber et al., “De schat van Christus’ Bruid” (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1958), pp. 147-153.
  2. E. Knoop, “De Dordtse Leerregels dichterbij gebracht” (Kampen: Van den Berg, 1985), pp. 121-133.
  3. F.F. Venema, “Wat is een christen nodig te geloven?” (Barneveld: De Vuurbaak, 1985), hoofdstuk 35.

 

 

[1] C. Vonk, “Huisbezoek naar Gods geboden”(Kampen: J.H. Kok N.V., z.j.): pp. 59-93.

[2] Volgens S. Greijdanus, “Actueele vragen in verband met de wedergeboorte?” (brochure, 1944), wordt in de Schrift het woord ´wedergeboorte´ gebruikt voor de aanvang van het nieuwe leven (‘levendmaking’), terwijl (ook volgens hem) in de belijdenisgeschriften (waaronder de Dordtse Leerregels) deze term ziet op de gehele vernieuwing van het leven. Door ds. C. Vonk is op een aantal van de door prof. Greijdanus aangevoerde argumenten ingegaan in zijn artikelenserie in De Vrije Kerk.