Wedergeboorte – voor christenen een zaak van levensbelang. Wedergeboorte is noodzakelijk om het Koninkrijk van God binnen te gaan:
“Als iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan.” (Joh. 3:5).
Maar… wat moet onder ‘wedergeboorte’ worden verstaan? Is dit een eenmalige gebeurtenis in het leven van een christen, of een telkens terugkerende zaak? In een tweetal artikelen wordt ingegaan op het spreken van een aantal kerkelijke formulieren over de wedergeboorte.[1] Deze kerkelijke formulieren zijn uiteraard niet onfeilbaar, maar kunnen ons wel helpen te begrijpen wat de Schrift hierover zegt.
Inleiding
In dit eerste artikel wordt erbij stilgestaan hoe het doopformulier, de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis over de wedergeboorte spreken.
Doopformulier: oud en nieuw
Het huidige doopformulier in De Gereformeerde Kerken is gebaseerd op een formulier wat is aanvaard door de nationale synode van 1586 te ’s-Gravenhage. Dit doopformulier was op haar beurt weer ontstaan uit een ouder doopformulier uit 1566. Dit oudere doopformulier (uit 1566) was meer uitgebreid, en kende een andere opbouw, dan het latere doopsformulier (uit 1586).
Dit oudere doopformulier ging in het eerste hoofddeel (het “ten eerste” en “ten tweede” uit het latere formulier) eerst uitvoerig in op hetgeen God aan ons belooft. In het tweede hoofddeel werd vervolgens ingegaan op hetgeen wij aan God beloven (het “ten derde” uit het latere formulier).[2]
We laten de verschillen tussen het oude en latere doopformulier verder rusten, maar van belang is wél dat het oude formulier uit 1566 in het tweede hoofddeel (over hetgeen wij aan God beloven) nadrukkelijk over de wedergeboorte spreekt:
“Maar aangezien in alle verbonden beide partijen zich met elkander verbinden, zo beloven wij ook God den Vader, Zoon en Heiligen Geest, dat wij, door Zijn genade, Hem alleen voor onze enige, waarachtige en levende God houden en bekennen willen, Hem alleen in onze nood aan te roepen, en als gehoorzame kinderen leven, zoals deze nieuwe geboorte van ons eist, die in deze twee stukken bestaat:
Ten eerste: dat wij, met waarachtig berouw en leedwezen over onze zonden, ons eigen vernuft en allerhande lusten verloochenen, en ons aan de wil van God onderwerpen, en alle zonden van harte haten en vlieden. Daarna ook, dat wij lust en liefde beginnen te hebben, naar Gods Woord in alle heiligheid en gerechtigheid te leven.”[3]
Volgens dit oude doopformulier bestaat de wedergeboorte (‘nieuwe geboorte’) dus uit twee stukken: (1) berouw over onze zonden, en (2) lust en liefde om naar Gods Woord te leven. Het latere, ingekorte doopformulier (een inkorting die om praktische redenen plaatsvond!) kent niet langer de expliciete verwijzing naar de wedergeboorte, maar de hoofdzaken zijn blijven staan (“onze oude natuur doden, en in een nieuw godzalig leven wandelen”).
Heidelbergse Catechismus
Het latere doopformulier kon rustig de brede definitie van ‘wedergeboorte’ weglaten, want deze definitie was inmiddels vastgelegd in de Heidelbergse Catechismus (1563). Deze catechismus spreekt in Zondag 33, vraag & antwoord 88 immers nadrukkelijk over de bekering, die bestaat in “het afsterven van de oude en het opstaan van de nieuwe mens”. Met ‘bekering’ werd hier hetzelfde bedoeld als met ‘wedergeboorte’. Deze begripsbepaling gaat terug op Calvijn in zijn Institutie, boek III, kort gezegd: wedergeboorte is bekering.
In het eerste deel van de Heidelbergse Catechismus, in Zondag 3 vraag & antwoord 8, wordt expliciet gesproken over een ‘opnieuw geboren worden’, in antwoord op de vraag of wij “helemaal onbekwaam zijn tot iets goed”: “Ja, behalve wanneer wij door de Geest van God opnieuw geboren worden”. Is in Zondag 3 sprake van een andere wedergeboorte dan in Zondag 33? Is in de Catechismus sprake van twee voorstellingen inzake de wedergeboorte, namelijk een wedergeboorte voorafgaand aan het geloof (Zondag 3) en een wedergeboorte volgend op het geloof (Zondag 33)?
De Heidelbergse Catechismus geeft geen aanleiding tot de gedachte dat zij twee voorstellingen biedt met betrekking tot de wedergeboorte. In Zondag 3 wordt gehandeld over onze ellende, wat niet de plaats is om breedvoerig reeds over de wedergeboorte te spreken. Het onderwijs over de wedergeboorte volgt immers later; in Zondag 33 wordt daarover gesproken. In Zondag 3 is sprake van een vooruitwijzing naar hetgeen in Zondag 33 breder wordt behandeld.
In Zondag 3 wordt slechts kort aangestipt – om onze ellende te benadrukken! – dat wij door de Heilige Geest opnieuw geboren moeten worden. In Zondag 25, vraag en antwoord 65 wordt geleerd dat de Heilige Geest het geloof werkt door de verkondiging van het evangelie. Door het geloof nemen wij Christus’ weldaden aan (Zondag 7, vraag en antwoord 20), namelijk de gerechtigheid en heiligheid van Christus (Zondag 23, vraag en antwoord 60). In Zondag 33 wordt vervolgens uitgewerkt waarin de bekering bestaat. De Catechismus biedt dus één voorstelling van de ‘heilsorde’, die als volgt kan worden voorgesteld:
Heilige Geest -> verkondiging van het evangelie -> geloof -> weldaden van Christus (rechtvaardigmaking en bekering).
Nederlandse Geloofsbelijdenis
Deze ‘heilsorde’ van de Heidelbergse Catechismus komt ook terug in de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Deze geloofsbelijdenis spreekt in art. 24 erover dat “[het] ware geloof, in den mens verwerkt door het horen van het Woord van God en door de werking van de Heilige Geest, hem opnieuw geboren doet worden en hem tot een nieuwe mens maakt”.
In de Nederlandse Geloofsbelijdenis art. 35 wordt in verband met het avondmaal gesproken over “degenen die Hij reeds opnieuw geboren deed worden”. Door deze “tweede geboorte” hebben zij een “geestelijk en hemels” leven. In de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt dus de wedergeboorte als een proces gezien, maar kan van een christen ook gezegd worden dat onze Heiland Jezus Christus hem of haar wedergeboren heeft. Dit is niet met elkaar in tegenspraak: immers, als de wedergeboorte (of: bekering) een zaak is van iedere dag, geldt vanaf de aanvang van ons geestelijke leven dat wij bekeerd (of: wedergeboren) zijn. De wedergeboorte (of: bekering) is nooit ‘compleet’, zoals ds. F.F. Venema in zijn boek “Wat is een christen nodig te geloven?” terecht opmerkt:
“De Schrift spreek van de bekering ook wel als een zaak, die in het verleden heeft plaats gehad. Maar zij, die bekeerd zijn, worden toch altijd weer opgewekt om voort te gaan met zich te bekeren. Wij komen in dit leven nooit van de zonde af en daarom duurt de bekering ook heel ons leven door. De Heilige Geest moet al maar voortgaan om ons hart en leven te vernieuwen.”[4]
Dordtse Leerregels
In de Dordtse Leerregels wordt in hoofdstuk III/IX, art. 12 gesproken over de wedergeboorte door Gods Geest:
“Dit (zie art. 11, MV) is de wedergeboorte, de vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking uit de dood en levendmaking, waarover in de Schrift zo indrukwekkend gesproken wordt. (…) Daardoor worden allen bij wie God op deze bewonderenswaardige wijze in het hart werkt, volstrekt zeker en met kracht wedergeboren en gaan zij metterdaad geloven”.
Hier lijkt het geloof te volgen op de wedergeboorte, in plaats van andersom! Is in de Dordtse Leerregels sprake van een ander wedergeboorte-begrip? Spreekt zij wellicht over een zogenaamde wedergeboorte in ‘engere zin’ (een eenmalige zaak die aan het geloof voorafgaat), in plaats van een wedergeboorte in ‘ruimere zin’ (een telkens terugkerende zaak die op het geloof volgt)?
Conclusie
In het oude doopformulier, de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis is wedergeboorte hetzelfde als bekering. Volgens deze formulieren geldt ook dat de wedergeboorte (of: bekering) volgt op het geloof.
Een interessante vraag is, of de Dordtse Leerregels ánders spreken over de wedergeboorte. In het volgende artikel wordt daarop ingegaan.
[1] Deze artikelen zijn geschreven door M.R. Vermeer.
[2] Voor de geschiedenis van dit doopformulier zie F. de Jong en K.J. de Jong, ‘Van forme naar formulier’, Jaarboek voor liturgie-onderzoek, vol. 14 (1998): pp. 7-59, url: http://www.kerkrecht.nl/node/5679.
[3] Dit citaat (in de ‘tegenwoordige spelling’ van begin 20e eeuw) is uit C. Vonk, “Is de tegenwoordige strijd over de wedergeboorte der kinderkens wel noodig?”, Toespraak gehouden in de vergadering van den Raad der Gereformeerde Kerk te Schiedam in December 1943 (1944): p. 42 en gemoderniseerd naar de tegenwoordige spelling.
[4] F.F. Venema, “Wat is een christen nodig te geloven?” (Barneveld: De Vuurbaak, 1985): p. 202.