Hieronder het laatste artikel over ‘vreemdelingen’.
Vriend en vreemdeling (3)
Het moderne denken over de zending dichtbij en veraf, zoals het zich in de tweede helft van de twintigste eeuw heeft ontwikkeld, is in de loop van de tijd verschillende keren in ons blad aan de orde geweest. In de regel gebeurde dit naar aanleiding van publicaties en uitspraken van gereformeerde predikanten, met voorop drs. C.J. Haak, docent missiologie aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken. De moderne visie op zending en evangelisatie is gebaseerd op de gedachte dat de kerk zich tot de wereld moet bekeren.
Nu behoort de kerk zich om de wereld te bekommeren, zeker. Maar als het goed is, kent juist zij de diepste nood van de wereld. Een nood die alleen het kruisoffer van Christus kan wegnemen. En zij schaamt zich dit evangelie niet. Want het is een kracht Gods tot behoud, voor ieder die gelooft, eerst de Jood, en dan de Griek (Romeinen 1:16). Daarom is en blijft voor haar – als het goed is – de verkondiging van dit evangelie de hoogste prioriteit. Uit liefde, juist voor de wereld.
Maar in het nieuwe zendingsdenken wordt de nood van de wereld anders begrepen. Het is niet meer allereerst de roep ‘uit de diepte’ (Psalm 130) waar de kerk zich om moet bekommeren, maar de nood van het horizontale vlak, waarin wij met alle mensen samenleven. De kerk moet opkomen voor verdrukten en vervolgden, voor vreemdelingen en asielzoekers. Ja, de gelovigen worden opgeroepen zich met hen te vereenzelvigen, als het ware hun vlees en bloed aan te nemen, en zo te herhalen wat Christus deed voor ons. Zo werd het gezegd door A. Kamsteeg in de lezing die hij vorig jaar oktober hield op de jaarlijkse toerustingsdag van de stichting Gave: “Leer in te voelen. Probeer de ander te begrijpen. Je zou dat proces ‘incarnatie’ kunnen noemen, vleeswording. God werd mens. Zo mogen wij ons gaan inleven in de denkwereld van de asielzoeker. Laten we dat na, dan blijft de vreemdeling inderdaad alleen maar vreemd voor ons”. Om deze opvattingen te verspreiden, wordt graag en veel gebruik gemaakt van Bijbelteksten. Die klinken vertrouwd, en daardoor laat de welwillende en onkritische hoorder zich gemakkelijk overtuigen. Maar als we wat langer stilstaan bij het aangevoerde Schriftbewijs, dan blijkt nog al eens dat er erg op de klank af wordt geciteerd en het geheel van de Openbaring uit het oog wordt verloren. Dan sluipt gemakkelijk de leugen binnen.
In enkele eerdere bijdragen onder de titel ‘Vriend en vreemdeling’ hebben we van dit Schriftmisbruik voorbeelden gegeven. De verdrukking van Israël in Egypte, zagen we, staat dan model voor de ‘verdrukking’ waaronder bij voorbeeld moslims in Nederland zouden kunnen gaan lijden. Of de vreemdelingschap van de gelovige komt op één lijn te staan met de maatschappelijke situatie van een asielzoeker.
Vreemdeling en broeder
Nu spreekt het Nieuwe Testament niet alleen in beelden over vreemdelingen. Het kent ook vreemdelingen in de alledaagse betekenis van mensen die ergens anders vandaan komen. Het gaat daarbij echter in de regel niet om wildvreemden maar om broeders, huisgenoten van het geloof, vaak predikers, die veel onderweg waren. Ze worden genoemd in verband met de christelijke deugd van de gastvrijheid. Tekenend daarvoor is wat de apostel Johannes in zijn derde brief schrijft: Geliefde, gij handelt trouw in alles wat gij aan de broeders doet, en dat nog wel aan vreemdelingen, die in tegenwoordigheid der gemeente getuigd hebben van uw liefde; indien gij hen voorthelpt, gelijk het Gode waardig is, zult gij wél doen; want zij zijn uitgegaan ter wille van de Naam, zonder iets van de heidenen aan te nemen. Wij behoren dus zulke mannen te ontvangen, opdat wij mogen samenwerken voor de waarheid (5-8).
Nu worden ook deze teksten, die melding maken van de gastvrijheid jegens broeders van elders, graag gebruikt om ons aan te sporen tot gastvrijheid jegens mensen die weliswaar ergens anders vandaan komen, maar helemaal geen broeders zijn, en dat ook niet willen worden. Wildvreemden dus.
Vreemdeling gezocht
We halen opnieuw een voorbeeld uit Moslims, omheen gaan? Mee omgaan! (soms geeft een dun boekje veel stof tot nadenken). De omslag van dit boekje is gebaseerd op een aquarel van Herman Takken, medewerker van Evangelie en Moslims, de stichting die het uitgaf. In deze afbeelding van een marktplein is het Griekse woord xenos – de naam van een warenhuis – opvallend weergegeven. Ter toelichting schrijft Takken op blz. 4: Xenos betekent ‘vreemdeling’. Het keert ook terug in ‘xenofobie’, iets wat veel mensen bezighoudt. Vrees voor de vreemdeling. De Bijbel roept op tot filoxenia, liefde voor de vreemdeling. In de Griekse vertaling van het Nieuwe Testament staat het tweemaal parallel met het woord filadelfia, liefde voor de broeder. In één beweging wordt opgeroepen tot onderlinge liefde en tot liefde voor de vreemdeling. Romeinen 12:10 en 13: ‘Weest in broederliefde (filadelfia) elkander genegen… Legt u toe op de gastvrijheid (filoxenia)’. Hebreeën 13:1 en 2: ‘Laat de broederlijke liefde (filadelfia) blijven. Vergeet de herbergzaamheid (filoxenia) niet…’
Bij deze ‘verklaring’ zijn wel wat kanttekeningen te maken.
In de eerste plaats: Het Griekse woord filoxenia zou je inderdaad letterlijk kunnen vertalen met ‘liefde tot de vreemdeling’. Maar de normale, gangbare betekenis is: gastvrijheid, zoals elk woordenboek Grieks-Nederlands ons leren kan. Het is daarom wel wat gezocht, bij dit woord speciaal aan volstrekt onbekenden te willen denken.
Met het Nederlandse woord gastvrijheid is iets dergelijks aan de hand. Het woord ‘gast’ betekent oorspronkelijk ook ‘vreemdeling’, en hem wordt vrijheid van beweging gegund. En een ‘gasthuis’ was een gelegenheid waar vreemdelingen werden ondergebracht. Maar niemand denkt bij deze woorden meer aan die oorspronkelijke betekenis.
Een tweede punt is, dat de door Takken genoemde Bijbelplaatsen losgemaakt zijn uit het verband waarin ze voorkomen. Wat de aanhaling uit Romeinen betreft, is het verhelderend, te wijzen op de verzen 4 en 5 in hetzelfde hoofdstuk. Daar gebruikt de apostel het sprekende beeld van het lichaam voor de christelijke gemeente: “Want, gelijk wij in één lichaam vele leden hebben, en de leden niet alle dezelfde werkzaamheden hebben, zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden ten opzichte van elkander”. Dat werd daar wel gezegd met het oog op de Geestesgaven, maar het argument geldt natuurlijk ook hier. Niet voor niets gaat in vers 13 aan de aansporing tot gastvrijheid vooraf de noodzaak bij te dragen in de noden der heiligen, en volgt daarna in vers 14 meteen een oproep om de vervolgers te zegenen. De vreemdelingen voor de wereld vinden elkaar, en ondersteunen elkaar, ook door elkaar gastvrijheid te betonen. Als leden van één lichaam. Hetzelfde vanzelfsprekende verband is er in Hebreeën 13. Ook daar verkeren we helemaal in de kring van de gemeente. Het is gezocht om dan speciaal bij dat ene woord gastvrijheid te denken aan mensen van buiten de gemeente, ja, wildvreemden.
Met de Schrift op de loop
We krijgen sterk de indruk dat de Bijbel in deze kringen – dat zijn de kringen waar het nieuwe zendingsdenken ingang heeft gevonden – alleen nog functioneert als een boek met uitspraken en verhalen, waaruit naar believen kan worden geput om ze dan vrijmoedig en ‘creatief’ naar onze situatie toe te vertalen. In feite heeft missionair predikant S.A. van der Lugt dat ook met zoveel woorden gezegd. In een serie artikelen in DE REFORMATIE ging hij vorig jaar na, of de wetten van Mozes ons iets konden leren met betrekking tot onze houding tegenover de vreemdelingen waarmee wij vandaag worden geconfronteerd. Eigenlijk niet, was zijn conclusie. Als het gaat om aandacht voor de vreemdelingen onder ons kun je beter gebruik maken van andere teksten en noties. In een vorige bijdrage over dit thema hebben we al laten zien dat Van der Lugt hiermee voorbij gaat aan een belangrijk missionair element in het Oude Testament. Toch heeft hij er wel wát van opgestoken. Onder meer dit:
Wij leren van deze studies ook dat God contextueel zijn volk motiveren wil. Hij gebruikt vooral de Egypteervaring, die voor die generatie zo helder was. Dat leert ons op analoge wijze nu die motivatie te zoeken die ons het meeste aanspreekt. (933)
We halen juist dit punt naar voren, omdat ds. Van der Lugt hier een uitlegkundige regel onder woorden brengt, die we in onze artikelen over dit thema telkens weer zien toegepast. Dat wil zeggen dat er niet meer wordt geprobeerd zorgvuldig na te gaan wat een Schriftwoord wil zeggen in de samenhang van het geheel van de Schrift. Maar dat uiteindelijk de situatie waarin wij verkeren, of die wij op het oog hebben, bepaalt of we met een Schriftwoord ‘iets kunnen’ en zo ja, wat.
In het geval van Van der Lugt gaat dat als volgt: Vast staat dat God van ons in onze situatie vraagt de vreemdeling lief te hebben. Dit gebod werd de Israëlieten op het hart gebonden door hen eraan te herinneren dat zij zelf vreemdelingen waren geweest in het land Egypte. Maar dat is een argument dat ons niet meer aanspreekt. Daarom moeten wij op zoek gaan naar argumenten waar wij in onze omstandigheden wel mee uit de voeten kunnen.
Het is een manier van redeneren die het laatste jaar vooral bekendheid heeft gekregen door de discussies rond de opvattingen van docent De Bruijne. De handelingen van de generale synode van Zuidhorn hebben keer op keer laten zien dat deze omgang met de Schrift in de Gereformeerde Kerken inmiddels algemeen wordt aanvaard. Door onze verkenningen rond het thema Vriend en vreemdeling wordt dit nog weer bevestigd. Maar hier is wel de toekomst van de kerk mee gemoeid. Inclusief haar missionaire taak. Ook wat betreft onze houding tegenover de vreemdelingen die ons land binnenkomen, is het van levensbelang voor de kerk, ons denken en ons doen telkens weer te toetsen aan de Schrift.
Daar hebben we een bijdrage aan willen leveren.