Voorbereiding voor het heilig Avondmaal

In veel Gereformeerde Kerken is het een (goede) gewoonte dat op de zondag vóór het heilig Avondmaal een zogenaamde ‘voorbereidingspreek’ wordt gehouden. In onderstaand artikel, eerder gepubliceerd in het blad “Gereformeerde Stemmen”, wordt hierop ingegaan.[1]

 


 

Inleiding

Een van de gewoonten in ons kerkelijk leven is de voorbereiding voor het heilig Avondmaal. Het is opmerkelijk dat deze gewoonte noch in de kerkorde noch in enige vastgestelde liturgie of liturgisch formulier geregeld is.

 

In meer dan één kerk bestaat de gewoonte om 2 weken voor de Avondmaalsviering aan de gemeente mee te delen dat de volgende zondag voorbereiding voor het heilig Avondmaal zal worden gehouden, dat zo de Heere wil over veertien dagen zal worden gevierd. Maar er is geen algemene regel in ons kerkelijk leven, waarin dat voorgeschreven of bepaald wordt.

 

1. De kerkorde over het heilig Avondmaal

In de Kerkorde van de Gereformeerde Kerken in Nederland (red. van Groningen-Zuid 1978) staat in artikel 1: In de gemeente van Christus behoort alles in goede orde te gebeuren. Daarvoor is nodig een regeling met betrekking tot:

I. de ambten

II. de kerkelijke vergaderingen

III. het opzicht over de leer en de eredienst

IV. de tucht.

 

In hoofdstuk I over de ambten lezen we in artikel 10: Niemand mag in een andere kerk het Woord of de sacramenten bedienen zonder toestemming van de betrokken kerkeraad.

ln hoofdstuk I artikel 16 staat: De taak van de predikanten is trouw voor te gaan in de gebeden en in de bediening van het Woord en de sacramenten. Zij behoren goed acht te geven op hun med-ambtsdragers en op de gemeente, en samen met de ouderlingen de tucht te bedienen en te zorgen, dat alles op gepaste wijze en ordelijk gebeurt.

Hoofdstuk I artikel 25 handelt over de taak van de missionaire predikanten. Aldus: De taak van de predikanten die geroepen zijn tot het zendingswerk, is het Woord van God te verkondigen in het hun toegewezen gebied. Zij zullen hun die tot geloof gekomen zijn, de sacramenten bedienen en hun leren onderhouden alles wat Christus zijn gemeente bevolen heeft. Ook zullen zij naar goede orde de ambten instellen.

 

Hoofdstuk III handelt over: Het opzicht over de leer en de eredienst.

Artikel 58 stelt: Volwassen dopelingen worden door de doop als leden in volle rechten bij de christelijke gemeente ingelijfd. Zij zijn daarom geroepen het avondmaal van de Heere te vieren en zullen dit bij hun doop beloven.

Artikel 60 spreekt over de toelating tot het avondmaal: Tot het avondmaal van de Heere zal de kerkenraad alleen hen toelaten die belijdenis van het geloof naar de gereformeerde leer hebben gedaan en godvrezend leven.

Zij die uit zusterkerken komen, zullen op grond van een goede attestatie inzake leer en leven toegelaten worden.

Artikel 61 regelt de bediening van het avondmaal: Het avondmaal van de Heere zal ten minste eens in de drie maanden gevierd worden in de openbare eredienst, volgens kerkelijke orde, onder toezicht van de ouderlingen, waarbij de daarvoor vastgestelde formulieren dienen gebruikt te worden.

 

Ook in hoofdstuk IV over de tucht wordt uiteraard nog enkele malen over het heilig Avondmaal gesproken, maar ook in dat hoofdstuk wordt evenmin als in de eerste drie hoofdstukken van de Kerkorde over een voorbereiding voor het heilig Avondmaal gesproken.

 

2. Voorbereidingsprediking vanuit het verbond

In zijn boek over „Ons Avondmaalsformulier” (1913) schrijft dr. B. Wielenga op bladzijde 113-115 over de zelfbeproeving als eis van het genadeverbond, zoals die zelfbeproeving voorkomt in het formulier zelf. In dat verband brengt hij, ook al is het in enkele zinnen, de voorbereidingsprediking ter sprake. Ik citeer een gedeelte in enigszins aangepaste vorm.

Het verbond is naar zijn aard een gave van God, maar ook een instelling van God. Het onderstelt een actie niet alleen van goddelijke, maar ook van menselijke

kant. God de Heere komt met het verbond tot de mens, opdat het van onze kant ingewilligd en aanvaard zou worden. Wanneer bij Horeb de plechtige verbondssluiting plaats heeft, moet het volk zich vooraf heiligen, en wanneer Mozes met de geboden afdaalt van God tot de menigte moet het volk „amen” zeggen op het verbond en kiezen voor de Heere.

 

Deze actie van de inwilliging van het verbond is niet alleen nationaal maar ook persoonlijk. Elke Israëliet is geroepen voor zichzelf de keus te doen en het verbond tussen God en (ook) hem persoonlijk gesloten zowel blijvend als telkens opnieuw te aanvaarden. Deze actie is immers niet een op zichzelf staand feit in de geschiedenis van Gods kerk of in het persoonlijk leven van de gelovige. De aard van het verbond brengt mee, dat deze actie telkens wordt vernieuwd. Van menselijke kant wordt helaas het verbond telkens weer door zonden van afdwaling verbroken en dan moet door berouwvol terugkeren tot de Heere de band van het verbond opnieuw worden gezocht en hersteld.

 

Uit deze beschouwing van het verbond vloeit voort dat er aan onze kant gedurende ons hele leven zelfbeproeving nodig is. In het bijzonder komt dat ook tot uitdrukking met betrekking tot de viering van het avondmaal. Dat is één van de verschillen met de bediening van de doop.

 

Het sacrament van de doop is de vervulling van het sacrament van de besnijdenis. Hier geeft God het verbond en de bondeling is daarbij passief (kinderdoop). De doop met alles wat erdoor betekend en verzegeld wordt is een daad van Gods souvereine genade. Het avondmaal echter is de vervulling van het oudtestamentische pascha. Hier wordt het door God gegeven verbond door de geloofswerkzaamheid van de mens aanvaard. Hier is de bondeling persoonlijk en het verbondsvolk gemeenschappelijk actief.

 

Het avondmaal is onder meer het sacrament van de bekering. En omdat de bekering naar Zondag 33 H.C. niet een daad is, die in een zeker moment voor het hele leven wordt afgehandeld, daar ligt het in de rede, dat aan elke avondmaalsviering een zorgvuldige voorbereiding behoort vooraf te gaan, die hoofdzakelijk bestaat in de zelfbeproeving.

 

Het avondmaal doet een beroep op de geloofsactiviteit van verbondsvolk en enkeling en vraagt telkens opnieuw te kiezen voor God. Wat Samuël tot Isaï en zijn zoons zegt vóór hij de offerande doet: Heiligt u, dan moogt gij met mij aan dit offer deelnemen (1 Samuel 16:5) – dat roept de dienaar van het Woord vóór elk Avondmaal de gemeente toe. Hij doet dit in de zogenoemde voorbereidingsprediking, die hoofdzakelijk tot zelfbeproeving opwekt en bij de zelfbeproeving de weg wijst.

 

Maar ook gaat de oproep tot zelfbeproeving van het formulier zelf uit. Daarbij wordt in het formulier de goede volgorde in acht genomen door de Schriftuurlijke gegevens over avondmaal en verbond voorop te stellen en pas daarna te laten volgen de noodzaak van de zelfbeproeving. Eerst komt de Heere aan het woord, daarna worden wij aan het werk gezet. Op deze manier kan dus ook de voorbereidingsprediking opgezet en ingericht worden vanuit het verbond.

 

3. Voorbereidingsprediking niet noodzakelijk, wel wenselijk

Het was vanaf de begintijd van de reformatie gewoonte, dat een woord ter voorbereiding voor de viering van het avondmaal werd gesproken (Zie hiervoor H. Bouwman, Kerkrecht deel II, pag. 437-439). Luther wilde in zijn Duitse mis, dat men vóór het avondmaal een vermaningsrede tot onderwijzing en beproeving van het volk zou houden en in de latere Lutherse kerkordeningen werd dit voorgeschreven. (Zie Richter, Die ev. Kirchenordnungen)

 

Ook Calvijn vond een onderzoeking en beproeving vóór het avondmaal nodig. Aanvankelijk was hij van plan de private biecht, die hij de gelovigen in Straatsburg liet afleggen (volgens een brief aan Farel in augustus 1540), ook in Geneve in te voeren, maar hij zag daar vanaf om niet de verdenking van papisme op zich te laden. Daarom voerde hij een voorbereidingsprediking in, waarin de gelovigen werden opgewekt tot berouw over de zonden en tot een waardig gebruiken van het avondmaal. Te Londen volgde á Lasco het voorbeeld van Calvijn. Op de dag voor de viering van het avondmaal werd een korte voorbereidingspreek in de kerk gehouden en tevens aangekondigd wie al of niet mochten toegaan.

 

In de Paltz werd acht dagen vóór het avondmaal de gemeente voor de viering van het avondmaal opgeroepen. Op de zaterdag voor het avondmaal werd een voorbereidingspreek gehouden, waarin gehandeld werd over de juiste betekenis en het gebruik van het sacrament. Aan het einde van de preek werd het volk vermaand om te blijven en belijdenis van het geloof af te leggen.

 

In navolging van de gewoonte in de Paltz werden ook in sommige Nederlandse kerken aan alle avondmaalsgangers de vragen gesteld, waarop zij met duidelijke stem moesten antwoorden: ja. De generale synoden hebben evenwel dit gebruik niet gesanctioneerd. Wel bepaalde de synode van 1574, dat ter voorbereiding van het avondmaal „eene simpele predicatie” moest worden gehouden, waarin gehandeld moest worden over de zelfbeproeving van de mens en de verzoening met God en de naaste, met vurige gebeden. In 1578 werd deze bepaling hernieuwd en tevens uitgesproken dat het nuttig was op de dag van het avondmaal een voorbereidingswoord te spreken, vóór de lezing van het formulier. Op de synode van 1581 werd ook het nut van de voorbereidingsprediking uitgesproken, maar overigens liet de synode het aan elke kerk vrij de bediening van het avondmaal zo te houden, als zij oordeelt dat dienstig is tot de meeste stichting.

 

Dit laatste is in de Kerkenordening van 1586 en 1619 overgenomen, zodat er geen kerkelijk voorschrift meer is voor het houden van een voorbereidingspreek. Dit is ook het juiste standpunt. Een afzonderlijke voorbereidingspreek kan nuttig zijn, maar het is niet nodig of gewenst aan alle kerken voor te schrijven dat en hoe een afzonderlijke voorbereidingspreek moet worden gehouden. Elke kerk moet hierin handelen zoals het meest kan dienen tot stichting en opbouw van de gemeente. Daarbij doet men er goed aan zich te houden aan de bestaande gewoonte, omdat een goede kennis van het avondmaal en een goede zelfbeproeving nodig is voor het goede gebruik van het sacrament.

 

Heel belangrijk is echter dat de eigenlijke voorbereiding voor het toegaan tot het heilig Avondmaal plaats vindt in en door het lezen van het formulier in dezelfde eredienst als waarin het avondmaal wordt gevierd. In de oude Gereformeerde kerken gingen, zoals ook op de synode van 1578 werd bepaald, in de weken van voorbereiding de predikanten met de ouderlingen de kerkleden aan hun huizen bezoeken om de zwakken en de tragen op te wekken en te vermanen, en beletselen en vooroordelen uit de weg te ruimen.

 

In sommige kerken, zoals in Emden, was het de regel dat op de zondagmorgen waarop het avondmaal werd gevierd een openlijke belijdenis van de hele gemeente werd gevraagd en dat de gemeente op elke vraag in het bijzonder overluid en eenparig „ja” uitsprak. Dit gebruik, ontleend aan de Paltz, werd door de ballingen, die in ons land terugkeerden, in sommige kerken, onder meer in Groningen en Leeuwarden, overgenomen. Na de voorbereidingspreek of op de dag van het avondmaal zelf, stelde de predikant vier of vijf vragen, die mondeling of door buiging van het hoofd door haar beantwoord werden.

 

Het mooiste is uiteraard dat de zelfbeproeving plaats vindt tijdens de Avondmaalsdienst zelf. Zo worden we ook in het Avondmaalsformulier daartoe opgewekt. Aldus (volgens de redactie van de synode van

Arnhem-1981):

 

 

1 Cor. 11:28

 

Om tot versterking van ons geloof het avondmaal te kunnen vieren moeten wij in de eerste plaats ons vooraf naar de Schrift beproeven.

 

Luc. 22:19

 

In de tweede plaats moeten wij het avondmaal zo gebruiken als de Heere Christus het heeft bedoeld, namelijk tot zijn gedachtenis.
Zelfbeproeving De zelfbeproeving omvat drieërlei:
Ps. 51:5

Rom. 7:24, 25

Ps. 40:7-9

Jes. 53:5

 

Ten eerste moet ieder zijn zonden overdenken en beseffen dat hij Gods toorn verdient. Vanwege die zonden zal hij een afkeer krijgen van zichzelf en zich voor God verootmoedigen. Want Gods toorn over de zonde is zo groot, dat Hij (eerder dan ze ongestraft te laten) zijn geliefde Zoon Jezus Christus erom gestraft heeft met de bittere en smadelijke dood aan het kruis.

 

Rom. 3:24

1 Cor. 1:30

2 Cor. 5:21

 

Verder dient ieder zichzelf te onderzoeken, of hij Gods vaste beloften gelooft, dat al zijn zonden hem vergeven zijn alleen om het lijden en sterven van Christus, en dat de gerechtigheid van Christus hem zo volkomen toegerekend en geschonken is, alsof hij in eigen persoon voor al zijn zonden betaald en alle gerechtigheid volbracht had.

 

Rom. 12:1, 2

Gal. 5:20, 22

1 Joh. 2:11

Ef. 4:2

Ten derde eist de zelfbeproeving, dat ieder zich afvraagt of hij gezind is voortaan uit dankbaarheid met heel zijn leven God de Heere te dienen en voor zijn aangezicht oprecht te wandelen. Ook moet hij bij zichzelf nagaan, of hij alle vijandschap, haat en nijd van harte aflegt en zich ernstig voorneemt voortaan in liefde en vrede met zijn naaste te leven.

 

[1]  ‘Voorbereiding voor het heilig Avondmaal’, Gereformeerde Stemmen jaargang 15, no. 2 (april 1983), pp. 1-4.