Vergeefse bouw

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van dr. M.B. van ‘t Veer (1904-1944).[1]


Als de HEERE het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen zijn bouwers eraan; als de HEERE de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter.” ~ Psalm 127:1

 

Onze wereld is vol van ‘bouwplannen’.

Het lijkt wel of een soort ‘bouwmanie’ over de mensen is losgebroken.

Wil men sommigen geloven, dan moet er grondige ‘nieuwbouw’ komen en alles van de grond opnieuw worden opgetrokken.

Een nieuw fundament moet worden gelegd, naar een nieuw bestek moet worden gebouwd; een nieuwe orde moet worden ingevoerd. En dat moet dan radicaal gebeuren en over heel de linie.

Een nieuw Europa zal op de ruïnen van het oude worden opgebouwd.

Een nieuw Nederland moet daarin zijn plaats vinden.

Het staatsbestel: de economische verhoudingen; de relatie tussen Kerk en Staat; de opvoeding van de jeugd- het moet alles worden gebouwd op een ander fundament en naar andere beginselen dan tot nog toe geschiedde. En wie dat niet ziet en daaraan niet actief deelneemt, toont geen begrip te hebben van deze grote tijd.

In dit alles ligt de erkenning, dat het oude bouwwerk niet aan de verwachting heeft voldaan. Diep teleurgesteld wendt men zich daarvan af om opnieuw, nu met alle verwachting zeker te zullen slagen, aan het werk te gaan en een bouwwerk op te trekken, dat aan de gestelde idealen zal voldoen. Men gelooft de fouten van het voorgeslacht te kunnen voorkomen en een hechter bouwwerk aan dit en het toekomend geslacht te kunnen geven dan het ooit aan vroegere geslachten mogelijk is geweest.

Vandaar dat velen met ongekend optimisme het parool van de nieuwbouw overnemen en anderen voor deze leuze willen winnen.

 

Als de Heere het huis niet bouwt…
Wat zullen wij van deze bouwijver zeggen?

En hoe zullen we oordelen over de wil tot nieuwbouw, die in sommige kringen zo krachtig openbaar wordt?

Moeten we daarvan de uitkomst verwachten in deze zorgvolle tijd? Zal dat de redding brengen en een nieuwe, betere toekomst garanderen?

Wat we zeggen zullen?

Wij zullen de Heere laten antwoorden en Zijn Woord laten oordelen.

Als de HEERE het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen zijn bouwers eraan; als de HEERE de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter”.

Hier wordt het welslagen van ’s mensen bouwwerk afhankelijk gesteld van die éne onmisbare voorwaarde; dat de Heere Zelf bouwt en bewaart.

Is dit niet het geval, dan zal elk bouwwerk, elke nieuwbouw, weer tevergeefs blijken te zijn; dan zal elk bouwen de mens straks weer teleurgesteld laten staan en hem voor de zoveelste maal de handen doen slaan aan het leggen van een nieuw fundament op de ruïnen van het oude omvergeworpen huis.

Met een paar voorbeelden licht de dichter de waarheid toe, dat alle moeite, zorgen en slaafse arbeid van de mensen nog ijdel zullen blijken, zo de hand van de Heere daarin niet zegenend werkt. Nacht en dag kan iemand bouwen aan zijn huis. Maar dat bouwen alleen garandeert hem allerminst, dat hij zijn doel zal bereiken. Er moet iets meer zijn dan het slaven en sloven van de bouwmens. Want zijn krachten kunnen hem begeven, ziekte en dood kunnen hem treffen vóór hij gereed is, stormen en branden en vele andere rampen kunnen zijn bijna voltooid huis tot een ruïne maken. Er zijn vele krachten, die buiten het bereik van de bouwer liggen, en die toch moeten medewerken om het werk te doen gelukken. Evenzo is het met de wachter van een stad. Hij kan de gehele nacht trouw de wacht houden om de naderende vijand vroegtijdig te signaleren, maar er is meer nodig om de burgers veiligheid en rust te verzekeren dan het waken van die man. Dat moge één van de factoren zijn, die tot het bewaren van de rust kunnen meewerken, maar zoveel andere factoren die eveneens moeten meewerken, gaan boven de macht van de waker uit. Hij kan de bliksem, die de stad in vuur en vlam kan zetten, niet bedwingen.

Als de Heere niet bouw en bewaart is alle rusteloos slaven tevergeefs.

Dat waren maar enkele voorbeelden.

Maar ze hebben algemene strekking, en zijn dus niet beperkt tot dat huis en die stad. Nee, ’t gaat hier over de verhouding van ’s mensen bouwen en de zegen van God op alle terrein. We moeten, zeggen de kanttekenaren, dat niet alleen verstaan van het stoffelijke gebouw, maar ook van “de staat en het gouvernement zo in het bijzonder als in het algemeen over koninkrijken, landen en steden, kerken en gemeenten”.

Het is dus een woord, dat wel zeer zeker te maken heeft met alle bouwplannen van vandaag en iets te zeggen heeft tot alle bouwers van heden. Niet het minst tot hen, die zich tot nieuwbouw opmaken. Want reeds van te voren staat vast, dat al hun bouwen tevergeefs zal zijn, als de Heere niet bouwt en bewaart. Dan zal het straks weer blijken te zijn een bouwen voor ‘de dag van de ruïne’.

 

Alleen bouwen waar de Heere bouwt
Hier moeten dus alle nieuwbouwers zich wel bezinnen.

Zo is het van allesbeslissend belang hoe we bouwen.

Niemand heeft het recht om niet te bouwen. Want daartoe zijn we in de wereld gezet, opdat we deze wereld bouwen zouden. Dat is reeds het oermandaat aan de paradijsmens. En door deze eis verplicht de Heere ons allen ook heden.

Maar ons bouwen moet zijn in de vaste overtuiging, dat de Heere bouwt.

Of wilt u het anders: Wij mogen alleen bouwen, waar de Heere bouwt en naar de regels, die Hij voor de (wereld)bouw heeft bepaald.

Bij alle revolutiebouw bouwt de Heere niet. Daarom is het vergeefse bouw. Nu en in de toekomst.

Wij moeten bouwen naar het van Hem gemaakt en ons geopenbaard bestek.

Dan bouwt de Heere, en wij bouwen met Hem.

Het moet alles naar de wetten en ordeningen, die de grote Bouwmeester en Architect ons heeft gegeven. Alleen naar deze wetten, zal de staat en het staatsbestel, de economische en sociale verhoudingen, de afgrenzing van kerk en staat; het gezin en de kerk mogen worden uitgebouwd.

Alleen naar de wet van de Heere.

Want over elk levensterrein zal het Woord van onze God het moeten zeggen. En waar dit Woord niet heerst or heersen kan, zal elke nieuwbouw door Hem tot afbraak worden gedoemd.

Als een de toren van Babel.

 

Voortbouwen op het door God gelegde fundament
Waar het dus nu op aankomt over ons allen, jong en oud, is, dat wij bij de opbouw van deze wereld nauwkeurig er op letten of het is een voortbouwen op het door God gelegde fundament: Jezus Christus. Wanneer dat er niet is, dan bouwt de Heere niet. En dan moeten wij van zulk een bouwen ons ver houden. Dan moeten we ons ook niet door allerlei schoonschijnende leuzen laten verlokken, om maar weer, voor de duizendste maal in de geschiedenis aan een nieuwe bouw te beginnen, die het vaste fundament van God voorbijloopt en op menselijke bouwkunst alleen vertrouwt.

Hier hebben wij te keuren in het licht van Gods Woord. En bewust en vast te kiezen voor de voortbouw naar het Woord van de Heere. Want alle bouwen aan wereld en kerk, dat naar Gods bestek vraagt en zich daaraan onderwerpt, zal nimmer een vergeefse bouw zijn. Dat zal altijd door Hem worden dienstbaar gemaakt aan de bouw van zijn eeuwig Koninkrijk.

Laat ons in deze ‘bouwtijd’ al naarstiger vragen naar de ‘bouwstijl’ van onze God. En daarin getrouw zijn. Zelfs al zou het schijnen, dat we geheel worden overstemd door het rumoer van die nieuwbouwers, die een ander fundament willen leggen dan door God gelegd is.

Wie zo getrouw is in deze tijd, zal niet tevergeefs bouwen.

 

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: M.B. van ’t Veer, Het rijke woord (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.), pp. 118-121. Voor de leesbaarheid zijn ook tussenkopjes toegevoegd.