Door: B. Holwerda
Abram en Lot gaan uiteen (Genesis 13: 5-13, 18)
We mogen dit gedeelte niet losmaken uit het verband, waarin de Heilige Schrift het ons verhaalt. De Heere is in Genesis 12 een nieuwe periode in de heilsgeschiedenis begonnen, om te demonstreren, dat Hij alleen het leven verlost. Daartoe maakt Hij Abram volkomen eenzaam, opdat straks openbaar zou zijn, dat Abram het aardrijk beërft door het geloof alleen.
In dat verband nu wordt ons ook het bericht meegedeeld van de scheiding tussen Abram en Lot. We hebben dus ook hier te maken met een paragraaf uit de geschiedenis van Abram, en niet met een paragraaf uit de levensgeschiedenis van Lot. Natuurlijk zullen we ook over Lot moeten spreken; over zijn vleselijke daad. Als we maar goed begrijpen, dat Abram ook in Genesis 13 de hoofdfiguur is, en Lot ook hier op de tweede plaats staat.
Anders krijgen we moeite met de houding, die Abram hier aanneemt jegens Lot. Want we plegen in de regel veel kwaad te zeggen van Lots aardsgezindheid; en dat is ook niet helemaal ten onrechte. Maar we mogen toch niet uit het oog verliezen, dat Abram met het voorstel komt, om uiteen te gaan; dat Abram de scheiding forceert. En nu mag Abram nog zo edelmoedig zijn als het gaat over het “hoe” van de scheiding, een feit blijft, dat het “dat” van de scheiding is te wijten aan hem, en niet aan Lot. Heeft Abram geen schuld, als Lot straks koers zet in de richting van Sodom? Had Abram niet ten koste van alles de scheiding moeten verhinderen? Hij wil geen oorlog met Lot, en dat eert hem. Maar had hij ook niet moeten denken, niet vooral moeten denken aan de geweldige geestelijke gevaren, die voor Lot aan een uiteengaan noodwendig verbonden waren?
We vinden de oplossing van deze moeilijkheid niet, als we niet ernstig rekening houden met het verband. Wie het verband in rekening brengt, die ontdekt: niet Abram is het, die de scheiding forceert; maar Lot heeft haar noodwendig gemaakt.
Immers, Lot heeft Kanaän aan Abram betwist. En hij heeft daarin zich verzet tegen het genadig welbehagen van de Heere, dat Abram tot erfgenaam van Kanaän had bestemd.
Het erfrecht van Abram loopt gevaar
Toen Abram uit Haran toog, heeft hij zijn neef meegenomen. Hoogstwaarschijnlijk was Lot op zeer jeugdige leeftijd wees geworden, en is Abram als voogd opgetreden. En zo deelt dan Lot in al de zegeningen, die de Heere naar de belofte aan Abram schenkt. Als Lot dan straks groot is geworden, en zelfstandig, als hij ook zijn kudden heeft, dan dankt hij al die rijkdom aan de band met Abram. Maar dat had zijn consequenties voor Lot; hij mocht in Abrams zegen delen; maar in geen geval een poging doen, Abram die zegen te roven.
Juist daar ligt de zonde van Lot. Want als er moeilijkheden komen over gras en drinkwater, dan twisten de herders van Lot met die van Abram. En Lot roept zijn herders niet tot de orde. Het is dus geen ruzie tussen de herders, waarvoor Lot geen verantwoordelijkheid heeft. Neen, als Lot zijn herders laat begaan, als ze aan die van Abram het weide- en bronrecht betwisten, dan twist Lot zelf met Abram. Dan wil Lot rechten laten gelden op dat, wat God alleen aan Abram had toegezegd. In plaats van de gemeenschap met Abram vast te houden als een groot genadegoed, omdat hij daaraan alles dankte, gaat Lot in die herderstwist de gemeenschap met Abram verbreken; nu hij door Abram groot en sterk is geworden, wil hij eigenlijk Abram uit zijn erfland verdrijven.
Zo begrijpt ge wel, wat hier op het spel staat: het erfrecht van Abram loopt gevaar. In hoofdstuk 12 zijn het de Kanaänieten, die hem het erfrecht betwisten. Maar veel erger is het, als Lot Abram zijn erfland wil ontfutselen.
Dat is er nog in de geschiedenis der kerk. Er zijn alle eeuwen door vleselijke broeders in de kerk geweest, die om hun gemeenschap met de kerk zijn gezegend van de Heere. Maar als ze dan rijk zijn geworden, en de zegen hebben, dan werpen ze de kinderen van Abram uit, terwijl ze aan hun gemeenschap juist alles danken. Ik denk aan de strijd in onze kerken kort na de Reformatie. Er gaan velen mee, als de gelovigen met Rome breken. Bij de Reformatie is een heel deel, dat niet reformatorisch gelooft, maar puur humanistisch blijft. Ze delen in de zegen, die de strijd der gelovigen afwierp. Maar straks, in de dagen van Oldenbarnevelt, gaat dat humanistische element de gelovigen uitwerpen.
De belofte aan Abram geschonken
Als Abram dan ook ziet, dat Lot zich van hem innerlijk heeft losgemaakt, dan aanvaardt hij de scheiding, die Lot hem oplegde. Maar hij wil een scheiding in vrede. Hij van zijn kant gaat Lot niet uit Kanaän verdrijven, ofschoon hij weet, dat Lot van dit ogenblik af zijn deel in Kanaän heeft verspeeld. Dus is het geen lafheid, als hij aan Lot de eerste keus laat; geen zwakheid; het is de kracht van zijn geloof.
Zijn van God gegeven recht op Kanaän is betwist, door iemand nog wel, die daarvan het meest had geprofiteerd. Toch weigert hij zichzelf te handhaven met geweld. Omdat hij weet, dat God hem dit land zal doen beërven. Abram kan zachtmoedig zijn; schijnbaar wijken voor de pressie van Lot; want hij behoeft Kanaän niet door eigen kracht op zijn neef te veroveren.
Kanaän is land van de belofte; dus land, dat alleen Gods genade ons beërven doet; dat alleen in de weg van het geloof mag worden gezocht, en niet met de wapenen van het vlees.
Lot kiest ‘naar het vlees’
Lot heeft gekozen. Maar (zie boven) Lot had vergeten, dat God aan Abram de belofte had geschonken. Daarom laat Lot zich bij zijn keus niet leiden door de belofte. Nu kiest hij natuurlijk verkeerd! Nu Lot niets meer van de belofte weet, nu zal hij zijn keus ook puur-vleselijk bepalen, zonder enig geloof. (Daarmee is natuurlijk niet ontkend, dat Lot toch een “rechtvaardige” was; hij heeft bij deze keus echter volkomen “vleselijk”, ongelovig gehandeld.)
Lot heft zijn ogen op, en kiest de vlakte van Sodom. Daar wreekt zich al zijn ongeloof. Hij heeft Abram, niet in de eerste plaats als oudere of familielid, maar vooral als drager der belofte beledigd. Maar nu heeft hij zichzelf de weg afgesneden, om nog het land van de belofte te kiezen. Hij zet koers naar de grenzen. Het hart van Kanaän met zijn bergen, veracht hij; dat land is veel te afhankelijk van de regen; Sodom begeert hij; daar is de vruchtbaarheid door de natuur gegarandeerd.
Natuurlijk moest dit zo komen. Lot gunt eerst Abram de belofte, als hij het land maar krijgt. Even later heeft hij de keus tussen het van dauw en regen afhankelijke belofteland, en de natuurlijke vruchtbaarheid van Sodoms vlakte. Dan veracht hij niet alleen de drager, maar ook het land van de belofte reeds. Lot vraagt alleen nog, wat hij krijgt; kale bergen, of een weelderige vlakte; hij bekommert zich er niet om, hoe hij het krijgt: in de gunst Gods, of in Zijn toorn.
Het land voor Abram afgezonderd
Het resultaat van het conflict tussen Lot en Abram is dus, dat de Heere Lot vleselijk laat kiezen, zodat toch het land voor Abram wordt afgezonderd. De kerk verdedigde haar recht toch nimmer met de wapens van het vlees; haar vleselijke tegenstanders, zelfs die uit eigen kring, zullen door hun vleselijke keus vanzelf het land van de belofte ontruimen.
Lot komt in Sodom; Abram blijft in Kanaän. En hij behoudt zijn altaar, het altaar voor de Heere. De strijd was onverkwikkelijk; het onrecht, dat Lot hem aandeed, bitter; maar de Heere reserveerde toch Kanaän voor hem alleen; de Heere vervulde zijn belofte van verlossing, ondanks alle strijd van buiten én van binnen toch! Daarom bouwde hij ook na dit geschil een altaar voor de Heere, die hem zijn erfenis geven zou. Hij kon een altaar bouwen, omdat hij de dingen geestelijk taxeerde; en rijk was met kale bergen, als hij ze maar had in de gunst Gods en als hij er maar een altaar kon bouwen, voor de dienst van God.
“O, Heere, bij uw brandaltaren,
Waarop de vlam van ’t offer beeft,
Is ’t dat mijn ziel aanbiddend leeft,
En zalig mag uw heil ervaren”.[1]
[1] Willem de Mérode, xxx Psalmen; pag. 43 (Ps. 84).