Verbondsgeschiedenis: Abrams intocht in Kanaän (2)

Door: B. Holwerda

 

Abram overgezet in een nieuw levensmilieu (Genesis 12:6-8)
We zagen bij de bespreking van Genesis 12 : 1, dat de Heere Abram losrukt uit zijn natuurlijke levensverbanden, om het in hem te demonstreren, dat de verlossing van het leven nooit te danken is aan de cultivering van die menselijke verbanden; maar alleen aan de genade van God, die van boven af verlossend ingrijpt.

Het begin van Genesis 12 is dus bedoeld  als tegenstelling met de aanvang van Genesis 11: daar zijn het de mensen, die zelfverlossing zoeken; hier is er de mens, die de verlossing van God ontvangt als een genadegeschenk. Daarmee is in de Schrift ingedragen de tegenstelling Babel-Israël, die doorloopt tot in het boek van de Openbaring toe.

Abram is zo losgerukt uit zijn eigen omgeving; en hij wordt geplaatst in een nieuwe omgeving. De roeping van God betekent dus niet maar het verbreken van de organische levensverbanden; maar ook het inzetten in een nieuw levensmilieu. En dat laatste maakt het volgen van de roeping nog veel moeilijker.

 

In antithese tot de wereld
Dat nieuwe milieu toch, waarin Abram verkeren moet, zal nooit een omgeving zijn, waarmee hij zich vertrouwd kan maken; het is blijkens de boven aangegeven verzen, een omgeving, die de antithese tot het uiterste verscherpt.

Had God Abram alleen losgemaakt uit zijn vroegere kring, hem dus op een eiland geplaatst, dan was de gehoorzaamheid aan de roeping betrekkelijk eenvoudig geweest. De bezwaren, daaraan verbonden, waren in dat geval alleen negatief geweest: hij had daarvoor wat moois moeten loslaten. Maar hij zou dan toch de strijd niet hebben gekend. Hij zou dan zijn geweest “niet van de wereld”, maar toch evenmin “in de wereld”.

Maar de roeping van de genade is zeer zwaar. God verlangt niet maar, dat hij zich zal losmaken uit een vertrouwde omgeving; maar ook, dat hij zijn plaats zal innemen in een vreemde omgeving. Hij moet niet maar de vrede offeren, maar bewust de vijandschap aanvaarden. God brengt hem in een milieu, waartegenover hij zich antithetisch stellen moet.

Immers: het eerste dat hij in Kanaän aantreft, is de “plaats Sichem”. Die vertaling maakt, dat het er betrekkelijk onschuldig uitziet. Een plaats: nu ja, dat is een dorp of een stad; een woonplaats in ieder geval. Dat schijnt geen kwaad ding te zijn, dat Abram in Kanaän een woonplaats treft. Maar vele uitleggers leggen er de nadruk op, dat we hier niet te denken hebben aan een woonplaats, maar aan een cultusplaats; aan een heiligdom dus, waar een bepaalde god wordt vereerd. Het eerste wat Abram ontmoet in Kanaän, is een afgodstempel. De waarachtige God heeft zich aan Abram geopenbaard, en wil, dat Abram hem dienen zal; maar Hij verlangt van hem, dat hij dat doen zal in een omgeving van afgoderij. Dat is dus het eerste, dat Abrams intocht moeilijk maakt.

Vervolgens: hij komt “tot aan het eikenbos Moré”. Opnieuw moeten we zeggen: het is niet erg, dat hij daar een eikenbos aantreft. Wij zoeken in warme dagen toch ook bij voorkeur wat schaduw. Gelukkig die mensen, die dan bij de bossen wonen. Maar het moeilijke is voor Abram niet een eikenbos, maar dat bepaalde eikenbos, dat de naam “Moré” draagt. Als we het helemaal vertalen, dan staat er, dat Abram kwam tot de waarzeggerseik; tot de orakel-terebinth. M.a.w. het is een boom, waaruit men de toekomst weet te voorspellen; uit het ritselen van de bladeren weet de priester de stem van de goden te verstaan. Hier staat dus niet maar een afgodstempel, waar de mensen de god hun offers brengen; maar men beweert hier ook een plaats te hebben, waar die god zich openbaart.

En dan het derde: Kanaänieten waren toen in het land. Abram vindt niet een onbewoond land, waar hij zich kan vestigen, waar hij maar wil. Het land is al in bezit genomen door anderen. Zodra hij zijn aanspraak hier laat gelden, moet het dus komen tot de strijd: de “inboorlingen” zullen die vreemde indringer niet dulden.

 

De door God gestelde antithese door Abram aanvaard
Het is juist op deze plaats van waarzeggerij, van afgoderij, van Kanaänieten, dat God zich in Kanaän voor het eerst aan Abram openbaart.

De Heere verschijnt aan Abram bij het het eikenbos Moré, bij de orakel-terebinth. Dat is dus: waarachtige openbaring tegenover valse openbaring. Hier komt noodwendig het conflict tussen waarheid en leugen, in de diepe religieuze betekenis, die die woorden in de Bijbel hebben.

De Heere zegt tot Abram, op de plaats, waarvan de Kanaänieten zeggen: “Dit land is van ons”, – de Heere zegt tot hem juist daar: “Aan uw zaad zal Ik dit land geven”. Dat betekent dus het conflict tussen erfgenaam en erfgenaam, tussen de bezitter-krachtens-de-natuur en de bezitter-krachtens-de-belofte.

En bij de “plaats” Sichem, bij die afgodstempel, bouwt Abram een altaar voor de Heere, die hem verschenen was. En hij trekt het land door, en hij vindt telkens de hoogten der Kanaänieten; maar hij bouwt alom zijn altaar voor de Heere, en “roept de Naam van de Heere aan”. Hij gaat dus op al die plaatsen van publieke afgoderij niet maar in stilte bidden, maar publiek zijn eredienst oefenen. (Want dat is de betekenis van de uitdrukking: “de Naam van de Heere aanroepen” in de Bijbel: het ziet op de publieke eredienst; op dat, wat wij nu des zondags hebben in onze kerkelijke samenkomsten.)

De antithese wordt door God gesteld; maar door Abram aanvaard in geloof, en door hem beleden, publiek.

God begint: Hij stelt Zijn verschijning tegenover de orakels. God schept dus het conflict: waarheid-leugen.

God vervolgt: Hij proclameert Abram tot erfgenaam tegenover de ingezetenen van het land. God stelt dus ook de vijandschap tussen de erfgenamen.

Maar Abram voltooit: hij gelooft dat het Woord van zijn God de waarheid is; hij gelooft de belofte, dat hij het land beërven zal, en dat straks “geen Kanaäniet daar meer zijn zal” (Zach. 14 : 21). En daarom voltooit hij in het geloof de antithese, die God begon te stellen: hij stelt zijn altaar tegenover de tempel der Kanaänieten. God heeft tot hem gezegd: Abram, gij, en geen ander, zult hier wonen. Abram antwoordt: Heere, Gij, en geen ander zult hier worden gediend.

 

In de stijl van de moederbelofte
Aldus is het begin der historie van de ingang in Kanaan. Het is in de stijl van de moederbelofte: God stelt vijandschap; en de mens aanvaardt die.

Maar toch is Abram hier verder dan Adam, toen hij de eerste belofte ontving, het was nog een wereld zonder afgoderij, en zonder waarzeggerij, en zonder Kanaänieten. De tegenstelling wordt bij de moederbelofte wel gesteld; maar die treedt nog niet scherp aan het licht.

Maar bij Abram is dat alles er wel. De leugen is meerder geworden intussen. Maar de waarheid is ook heerlijker geopenbaard. Dus is de antithese feller nu.

 

Wij vandaag…
En wij vandaag? De vijandschap wordt doorgezet door God in de stijl van het prot-evangelie (de eerste evangelieverkondiging, MV) in Genesis 3 : 15. Die stijl is er bij Abram; en is er bij ons nog. Maar we willen niet vergeten, dat wij in een veel later stadium van die strijd leven; dat de tegenstelling in onze tijd nog feller is.

Na Pinksteren is het conflict, dat toen nog gelocaliseerd was tot de omgeving van Sichem gemaakt tot wereldoorlog.

De macht van de leugen is nu sterker dan ooit. Want de “geest van de Antichrist is in de wereld”. Maar daar tegenover doet de Geest van Jezus Christus grote krachten: de waarheid is ook sterker. God woont nu blijvend in de kerk en aan Abram verscheen Hij nog maar nu en dan. Elke zondag verschijnt de Heere aan ons; tot Abram kwam Hij nog ongeregeld. En Zijn beloften zijn veel rijker dan Abram ooit vermoeden kon.

De macht en de vijandschap der wereld is groter dan ooit. Maar God handhaaft Zijn belofte: de goddelozen zullen van de aarde verdaan worden.

De antithese wordt door God krachtiger geponeerd dan in de dagen van Abram. Laten dan ook wij, als echte kinderen Abrams, uit zijn geloof leven; en die antithese niet ontwijken; maar die bewust over heel de breedte van ons leven en over heel de wereld aanvaarden en belijden, daarin dat wij altijd en overal de tempel van de Heere bouwen, en offeren op Zijn altaar.

Want de verlossing komt wel meer nabij, naarmate de Heere meer verschijnt; maar wij gaan tot die verlossing niet in, als we niet in diezelfde mate, d.w.z. al sterker de Naam van de Heere aanroepen.

Kinderen van Abram zijn slechts zij, wiens geloof en praktische dienst aan God met de openbaring meegroeit!