Stilstaan bij de Hemelvaart van de Heere

Door: Hendri Plaggenmars

 

De christelijke feestdagen betekenen voor veel mensen extra vrije tijd. Zo ook Hemelvaartsdag. Een vrije dag midden in de week. En midden in deze seculiere samenleving staat de kerk van de Heere. De kerk met de trouwe verkondiging van de heilsfeiten zoals die van het Paasfeest, de overwinning op de dood, en van de hemelvaart van Christus. De kerk die stil staat bij Zijn overwinning en bij Zijn glorie.

Een stil staan bij de heilsfeiten in deze bijzondere tijd. Een tijd waarin een pandemie leidt tot beperkingen voor de openbare eredienst. Hoe staat dan de kerk in de komende dagen stil bij het heilsfeit van de Hemelvaart van de Heere? En neemt de trouwe verkondiging van het evangelie een vaste plaats in?

In deze bijdrage wordt stilgestaan bij het heilsfeit waar Hemelvaartsdag eigenlijk voor staat, het heilsfeit van de Hemelvaart van Christus. En dan vooral gericht op de aanloop en gebeurtenis van de Hemelvaart zoals daarvan een melding wordt gemaakt in de Bijbelboeken Marcus en Handelingen.

 

Veertig dagen na Pasen
De feestdagen rond Goede Vrijdag en Pasen liggen inmiddels een aantal weken achter ons. Dagen waarbij wij hebben stilgestaan bij het lijden en sterven van Christus, bij Zijn begrafenis en opstanding uit de doden (vgl. Hand. 4: 33). Bij Zijn overwinning op de dood (vgl. 1 Kor. 15: 55). En ongeveer 40 dagen na Zijn opstanding uit de doden staat de kerk stil bij de Hemelvaart van Christus.

Het moment van deze gebeurtenis vermeldt de evangelist Lucas ook aan het begin van het boek Handelingen, in vers 3, waar staat: “Hij heeft zichzelf, nadat Hij geleden had, ook levend aan hen vertoond, met veel onmiskenbare bewijzen, veertig dagen lang”. Na veertig dagen dus. De aanduiding veertig dagen komt vaker terug in het Nieuwe Testament. Vooreerst in Lucas 4:2, waarin het evangelie zich richt op de verzoeking in de woestijn. Een periode van veertig dagen waarin Hij is verzocht door de duivel (vgl. Matth. 4: 2 en Marc. 1: 13). De Korte Verklaring wijst bij de aanduiding ‘veertig dagen’ zelfs op een periode van volledigheid. Het regende immers veertig dagen voor de zondvloed (vgl. Gen. 7: 4) en veertig dagen was Mozes op de berg (vgl. Ex. 24: 18). En zo komt met Zijn Hemelvaart, na veertig dagen, een einde aan Zijn verschijning hier op aarde (vgl. Joh. 21: 1).

 

Vermelding van de Hemelvaart van Christus in het Nieuwe Testament
De evangelist Lucas beschrijft de gebeurtenissen rond de Hemelvaart van de Heere het meest uitgebreid. Dat zien we terug in het evangelie naar Lucas in hoofdstuk 24:50-53 en in het boek Handelingen. In het bijzonder in Handelingen 1:4-14. Naast Lucas is het de evangelist Markus die een korte melding maakt van de Hemelvaart van de Heere. Dat lezen wij in Marcus 16:19, waar staat: “De Heere dan die nadat Hij gesproken had, opgenomen in de hemel en heeft Zich gezet aan de rechterhand van God”. In het slot van beide evangeliën gaat het om een mededeling zonder een nauwkeurige vermelding van plaats en tijd. Dit komt vooral naar voren wanneer de beschrijving in de evangeliën wordt vergeleken met de beschrijving van de Hemelvaart van de Heere in Handelingen 1. In zijn commentaar op Lucas 24 schrijft prof. Greijdanus dat de achtergrond hiervan gezocht moet worden in de intentie van de evangelist om de verhoging en verheerlijking van de Heere aan te wijzen in de heilsfeiten van opstanding en hemelvaart. Bij de Emmaüsgangers onderwijst de Heere immers over Zijn ingaan in Zijn heerlijkheid (Lucas 24: 26) en bij de discipelen spreekt Hij in vers 46 over de opstanding uit de doden.

 

De plaatsaanduiding
Bij het lezen van Lucas 24 en Handelingen 1 valt ook het verschil in plaatsaanduiding op. In Lucas 24 lezen wij over Bethanië en in Handelingen 1:12 over de Olijfberg.

De eerste plaatsaanduiding wijst op Bethanië in de nabijheid van Jeruzalem. Deze plaats wordt ook genoemd in Mattheüs 21:17 waar na de geschiedenis van de tempelreiniging staat vermeld: “En Hij verliet hen en ging vandaar de stad uit naar Bethanië en overnachtte aldaar”. Bethanië was een plaatsje ten zuidoosten van de Olijfberg. En blijkens Marcus 11:11 was het ook een plaats waar de Heiland zich vaker begaf om te overnachten (vgl. Joh. 12: 1). Zo lijkt de vermelding van twee verschillende plaatsaanduidingen op het eerste ogenblik verwarrend. Maar toch is het geen tegenstrijdigheid. Volgens prof. Greijdanus moet het eerder gezien worden als een onderlinge aanvulling.

 

Speciaal gezonden
Ook de aanwezigheid en de bijzondere roeping van de discipelen als apostelen valt op. Want in tegenstelling tot andere heilsfeiten zoals bij Kerst en Pasen, de geboorte en opstanding van de Heiland, hebben de apostelen de Hemelvaart zelf met eigen ogen gezien en meegemaakt (Hand. 1: 9). Zowel de aanwezigheid van de apostelen als hun bijzondere roeping komt duidelijk naar voren in de Bijbel als het gaat om de aanloop en gebeurtenis van de Hemelvaart van de Heere.

In Handelingen 1:2 lezen wij immers: “nadat Hij door de Heilige Geest aan de apostelen, die Hij uitgekozen had, opdrachten had gegeven”. Christus roept de discipelen en noemt ze tegelijk ook apostelen. Dat lezen wij bijvoorbeeld bij de roeping van de twaalf discipelen in Lucas 6:13, waar staat: “koos er twaalf van hen uit, die Hij ook apostelen noemde”. Een bijzondere verkiezing tot apostelen, rechtstreeks uitgezonden door de Heiland met een speciale opdracht.

Aan de ene kant rechtstreeks uitgezonden. Zoals dat ook van de apostelen is te lezen in Johannes 20:21:“Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u!”. Bij het gebruikte woord in deze tekst (Gr. pempo) ligt de nadruk op de rechtstreekse zending van de apostelen zelf (vgl. Joh. 1: 22). Evenals de Heiland in Johannes 4:34 spreekt over het gezonden zijn door de Vader.

Aan de andere kant gezondenen met een speciale opdracht (Hand. 1: 2). Zo spreekt Paulus in het bijzonder over zijn roeping tot apostel in 1 Corinthiërs 9. Hij is immers niet door mensen maar door God zelf tot het apostolaat geroepen (vgl. Hand. 9: 17).

 

Opdracht aan de apostelen
Voor wat betreft de apostolische opdracht kan ook worden verwezen naar Markus 16:15, waar de Heiland rechtstreeks aan de elf discipelen de opdracht meegeeft: “Ga heen in heel de wereld, predik het Evangelie aan alle schepselen”. Het prediken van het Woord van God waarvan Christus de inhoud is, is hun taak en kracht. Prediken, of beter gezegd proclameren; het openlijk bekendmaken van het getuigenis rond Christus in de wereld en de gehele schepping (vgl. Matth. 10: 27). En daarvoor krijgen de discipelen naast de taak ook de ambtelijke bekwaming. Over de ambtelijke bekwaming valt in Johannes 20:22-23 het volgende te lezen: “Ontvang de Heilige Geest. Als u iemands zonden vergeeft, worden ze hem vergeven; als u ze hem toerekent, blijven ze hem toegerekend”. Aangezien deze tekst direct volgt op de uitzending van de apostelen in vers 21 is het ook direct in verband te brengen met de opdracht die de discipelen van de Heiland krijgen. En bij die ambtelijke bekwaamheid staat de vergeving van de zonden op de voorgrond, het hart van het Evangelie. Zoals dat ook wordt genoemd in het Gebed des Heeren (Matth. 6: 12) en de Kerk daarvan ook belijdenis doet in HC Zondag 51. De vergeving die alleen door God wordt geschonken draagt Christus op aan Zijn apostelen, en op die manier aan Zijn Kerk. Maar ook de apostelen blijven gebonden aan Jezus’ autoriteit, zodat zij alleen kunnen handelen in Zijn Naam (Matth. 16: 19).

 

Voor de kerk
Ten opzichte van kerk in de bedeling na Hemelvaart wijst Greijdanus op de bijzondere positie van de apostelen voor de kerk van alle plaatsen en tijden. In Lucas 10 lezen wij immers: “Wie u hoort, hoort Mij, en wie u verwerpt, die verwerpt Mij” (vers 16) en in Handelingen 1:8: “Gij zijt Mijn getuigen, tot het uiterste der aarde”. De apostelen zijn persoonlijk en eenmalig aan de Kerk gegeven want zij zijn vanaf het begin met Christus geweest (vgl. Joh. 15: 27).

Desondanks is er hoop voor de kerk van vandaag. De Heiland werkt ook vandaag door tot al diegenen die door het Woord van de apostelen horen, aangrijpen en zo in Hem geloven (vgl. Marc 16: 16 en Fil. 3: 12). Zoals blijkt uit Zijn gebed in Johannes 17:20 waar staat: “En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen die door hun Woord in Mij zullen geloven”.

 

De apostelen hebben het werkelijk met eigen ogen gezien
Op weg naar de Olijfberg gaf Christus Zijn laatste instructies voor de achterblijvende kerk. Hij gaf het bevel om de belofte van de Vader te verwachten en niet uit Jeruzalem weg te gaan (Hand. 1: 4). Hij gaf de komst van de Heilige Geest in het vooruitzicht (Hand. 1: 5 en 9). En een opdracht om te getuigen van wat ze gezien en gehoord hebben (Hand. 1: 8). De discipelen werden opgedragen om in Jeruzalem te blijven en te wachten op hetgeen de Heiland had belooft en hen had toegezegd (vgl. Lucas 3: 16 en Markus 6: 8). De Heiland had immers de Trooster belooft. Daarvan lezen wij ook in Johannes 14:16, waar staat: “En Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijft tot in eeuwigheid”. Pinksteren wordt in het vooruitzicht gesteld.

En met de kracht van de Heilige Geest zullen de apostelen Jezus’ getuigen zijn. In het bijzonder het getuigen van de daden en woorden van de Heiland, het getuigen van de waarheid (vgl. Lucas 24: 48 en 1 Pet. 5: 1) In zijn commentaar wijst dr. Grosheide op het objectieve karakter van dit getuigen. De apostelen zullen verkondigen datgene wat ze echt met eigen ogen hebben gezien en met eigen oren hebben gehoord. Het komt de apostelen niet toe om de tijden en gelegenheden te weten die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft (Hand. 1: 7). De apostelen mogen niet vragen naar de tijd waarop het Rijk vol zal zijn en die de Vader niet wil openbaren. Die dag en dat uur is alleen bij de Vader bekend. En dus ook niet bekend bij de engelen, zoals dat staat beschreven in Mattheüs 24:36.

 

De Hemelvaart van Christus
En na dit gesprek vaart de Heiland ten Hemel (Hand. 1: 9). En dat terwijl zij het zagen. Zoals het in deze tekst staat beschreven laat het geen ruimte voor twijfel. Het gebeurde voor de ogen van de apostelen. Ze hebben het actief en goed kunnen zien en waarnemen (Matth. 15: 31 en 24: 2). Hij werd lichamelijk en zichtbaar opgeheven van de aarde naar de hemel (vgl. Markus 16: 19 en Luc. 21: 28). En tijdens het opgeheven worden onttrekt een wolk Jezus aan het gezicht van de apostelen. Letterlijk: de wolk nam Hem op (vgl. 3 Joh. 8). En toch bleven de apostelen naar de hemel staren ondanks dat zij Hem niet meer konden zien (Hand. 1: 10). En zie, “er stonden twee mannen bij hen in witte kleding”. Twee engelen in de gedaante van mannen (vgl. Joh. 20: 12). Zo wordt ook van de engelen bij het graf een melding gemaakt van witte kleding (Matth. 28: 3). En de engelen hebben een boodschap. Een boodschap voor de apostelen toen en voor de kerk van vandaag. Immers: “Deze Jezus, Die van u opgenomen is naar de Hemel, zal op dezelfde wijze terugkomen”. Op dezelfde wijze, dus lichamelijk en zichtbaar (vgl. Marcus 13: 26). Zoals de apostel Johannes beschrijft in Openbaring 1:7: “Hij komt met de wolken, en elk oog zal Hem zien, ook zij die Hem doorstoken hebben”.

De Heiland zet Zijn werk voort! Ook in een bijzondere tijd. En Hij zal het eens afmaken op de jongste dag!

 

Bronnen

1. Greijdanus, Korte verklaring der Heilige Schrift: Lucas, Kampen 2e druk
2. H. Meedendorp, De Hemelvaart van Christus Jezus, Ureterp 1963
3. Bouma C, Korte verklaring der Heilige Schrift, Kampen 5e druk
4. Grossheide FW, Korte verklaring der Heilige Schrift inzake Handelingen, Deel 1, Kampen
5. Greijdanus, Schriftbeginselen van Kerkrecht inzake meerdere vergaderingen, Enschede 1946