Schriftuurlijke onderscheidingen inzake ‘geloof’ (1)

Klein geloof, zwak geloof: het zijn bekende Bijbelse termen. Wat wordt echter met deze uitdrukkingen bedoeld? Door prof. Holwerda is hierop ingegaan in een diepgravend artikel, waarvan we hieronder het eerste deel weergeven.[1]

 


 

Het is voldoende bekend, dat de laatste tijd onder ons ook enige deining was tengevolge van misverstanden en meningsverschillen inzake het geloof.

En ’k denk er niet aan, me in die wetenschappelijke debatten te mengen; en nog minder voel ik er iets voor vooruit te lopen op de behandeling, die ook van deze punten van de synode te wachten is.

Maar wel is me opgevallen, dat in die discussies ook aandacht is geschonken aan allerlei termen en onderscheidingen, die we hier, voor een goed deel in navolging van de Schrift, plegen te maken. Ik bedoel de kwesties van ‘klein geloof’ en ‘zwak geloof’, alsmede de betekenis van ‘verzekerd worden’, vooral ook in verband met de zinsnede uit de Catechismus, ‘dat elk bij zichzelf van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij’ (Zondag 32).

’t Wil me voorkomen, dat wij zo langzamerhand aan die termen een andere betekenis gaan geven, dan ze in de Schrift hebben. En nu zeg ik niet, dat dat nooit mag voorkomen. Soms is de nood ons opgelegd, een woord een heel speciale betekenis toe te kennen.

Maar over het algemeen lijkt het me toch niet wenselijk, dat in het kerkelijke-theologisch spraakgebruik de woorden een andere betekenis hebben dan in de Bijbel. Dat wekt maar verwarring bij de mensen, als ze hun Bijbel lezen. En in de tweede plaats vertroebelt het ook de discussies, omdat de mensen dan heel licht langs elkaar heen redeneren. Hanteert men dus een term in een andere dan de bijbelse betekenis, dan verdient het aanbeveling, dat er duidelijk bij te zeggen. Ik meen, dat zodoende ook het debat over het geloofscomplex niet altijd even helder is geweest.

Wij spreken van ‘klein geloof’ en ‘zwak geloof’, maar denken dan daarbij aan wat we plegen te noemen het ‘toevluchtnemen geloof’. U weet: die onderscheiding maken we ook nogal eens: tussen vertrouwend (verzekerd) en toevluchtnemend geloof. Nu laat ik in het midden, hoe we over die onderscheiding hebben te denken; ik constateer eenvoudig het gebruik ervan. Het vertrouwend geloof is het geloof, waarbij men vast verzekerd is van het persoonlijk deel hebben aan den Heere Christus en Zijn heil. Het toevluchtnemend geloof zien we evenwel daar, waar iemand wel om die zekerheid bidt, er vurig naar verlangt, maar momenteel zich toch niet de zaligheid durft toeëigenen. Me dunkt: zo mag ik het wel ongeveer omschrijven.

In de regel ziet men dan het toevluchtnemend geloof als voorstadium van het vertrouwend geloof. Het eerste is aarzelend, onzeker, schroomvallig; het tweede is vast en vrijmoedig. Meestal noemt men nu dat proces, waarbij iemand langzamerhand zijn aarzeling overwint en tot het vaste vertrouwen komt, ‘verzekerd worden’. Verzekerd-worden is dan dus een psychisch gebeuren, waarbij het komt van weinig zekerheid tot veel zekerheid, van het heilbegerig zoeken tot de vrijmoedigheid des geloofs.

En in dit raam hanteren wij dan ook de termen ‘klein geloof’ en ‘zwak geloof’, en de zin van ‘klein’ en ‘zwak’ is dezelfde als die van ‘toevluchtnemend’.

 

Klein=zwak=toevluchtnemend.

We willen nu eens even letten op de bijbelse gegevens. Alleen met het doel, dat we de Schrift verstaan en alle verwarring en misverstand inzake elkaars bedoeling voorkomen.

Wat is ‘klein geloof’ in de Schrift? We vinden dat woord ‘kleingelovige’ o.a. in de Matth. 8:26 (‘Wat zijt ge vreesachtig, gij kleingelovigen?’). En daartegenover staat dan ‘groot geloof’ in Matth. 15:28 (‘O vrouw, groot is uw geloof’).

Nu wijst evenwel de bekende theoloog Schlatter erop (Der Glaube im N.T.4, S. 111 f.), dat kleingeloof niet is een geloof, dat maar heel zwak en aarzelend geoefend wordt; niet een geloof van heel geringe intensiteit. Maar: een geloof, dat weer losgelaten wordt, dat zich niet handhaaft. Het wil zeggen, dat de activiteit van het geloof in een andere, moeilijker situatie onderbroken wordt. Het is, dat iemand kort is in het geloven, zoals wij zeggen, dat iemand ‘kort is van memorie’: hij houdt het niet vol. Kleingelovig is dus niet, dat iemand geregeld slechts aarzelend gelooft; maar het betekent, dat iemand die vroeger kwam tot de daad van het zekere vertrouwen, het in een nieuwe situatie niet doet.

Laten we het maar concreet zien bij de discipelen in het schip. Wat voor geloof hadden die mensen? Een toevluchtnemend geloof, waarbij ze eigenlijk nooit zeker wisten, dat de Heiland hen verloste? Maar ze vertrouwen op Hem! Ze geloven in Hem! Ze doen dat zomaar, zonder aarzeling! Alleen nu, tijdens de storm, slaat hun de schrik om het hart. Jezus had altijd voor hen gezorgd, maar zou Hij nu weer hen beveiligen in deze grote gevaren? Nu, op dit moment, zijn ze hun vertrouwen-van-anders kwijt.

Daarom staat op de parallelplaats Marc. 4:40: ‘Hoe hebt ge geen geloof?’ en in Luc. 8:25: ‘Waar is uw geloof?’. Daaruit blijkt, dat Jezus met kleingeloof bedoelt, dat hun geloof-van-vroeger nu niet geoefend wordt; Hij vindt het niet maar aarzelend, maar Hij kan het helemaal niet vinden. Want anders zeiden of dachten ze altijd, als het even donker werd: Jezus zal wel zorgen. Maar op dit moment zijn ze angstig: zou Hij ons nu wel redden?

Kleingeloof – zo zou ik als eerste conclusie het willen formuleren – kleingeloof is iets heel anders dan het ‘toevluchtnemend’ geloof. Kleingeloof is niet de bestendige onzekerheid; niet de permanente aarzeling. Maar kleingeloof is: het ene moment absolúút zeker, het volgende moment is alle zekerheid weg. Erg goed tekenen heb ik nooit gekund; maar ik zou het willen voorstellen als het geloof-van-de-stippellijn: – – – – – – . De geloofsactiviteit handhaaft zich niet, maar wordt onderbroken. Kleingeloof heeft dus niet, zoals het toevluchtnemend geloof, te maken met de intensiteit, de zekerheidsgraad van het geloof, maar met de duur van het geloof. Het is dus niet een kwestie van weinig of veel, 1% of meer, maar van kort of lang.

 

Nu moet zich dat laten bewijzen, als we de Bijbel ook horen spreken van “groot geloof” in de pericoop die handelt over de Kananese vrouw (Matth. 15). Volgens het evangelie heeft Jezus tot de vrouw gezegd: ‘O vrouw, groot is uw geloof’.

Wij stellen dit ‘groot geloof’ als tegenstelling van ‘klein geloof’ gelijk aan het verzekerde, vertrouwende geloof in onderscheiding van het toevluchtnemend geloof. Voor ons is dus groot geloof: geloof van grote intensiteit, geloof van hoge zekerheidsgraad, geloof van 80 à 100%.

Maar nu moeten we toch eerst maar eens weer het verhaal nauwkeurig lezen, en pas dan onze conclusies trekken.

Als deze vrouw tot Jezus  komt, en Hem naroept, dan spreekt ze Hem aan als ‘Heere, Gij Zone Davids’. En die term ‘Zoon Davids’ is niet maar een aanduiding van een familierelatie, zoals Simon bar Jona; maar het is een titel, die aangeeft Jezus’ waardigheid als Messias. Deze Kananese vrouw heeft dus niet gezegd: Ik houd U voor den Messias, die aan Israël was beloofd. Hier toont de vrouw dus al dadelijk haar geloof. Is dat op dit ogenblik een zeer aarzelend, onzeker geloof, een geloof van weinig intensiteit? Neen, ze is absoluut zeker van haar zaak, en resoluut in haar belijdenis.

Maar nu komen voor dat geloof de moeilijkheden. Jezus heeft haar totaal genegeerd; met geen woord gereageerd op haar bede. En als de discipelen, om van de kwestie zich af te maken, er bij Jezus op aandringen dat Hij haar zal helpen, dan weiger Hij beslist: Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israëls. (Want dat is de bedoeling van het woord, dat de discipelen zeggen: ‘Laat haar van u’ Ze willen hebben, dat Jezus haar haar zin zal geven. Maar in antwoord op dat voorstel om haar te helpen (alleen ‘om van het gezeur af te zijn’, zou ik bijna zeggen), zegt Jezus: Ik mag haar niet helpen, want ze behoort niet tot Israël; ze is een heidin; en ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen binnen het verbond).

Door deze bruuske weigering (we zouden haast zeggen: door deze onheuse behandeling) ondervindt het geloof van die vrouw grote zwarigheden. Ze Jezus als den Messias beleden; maar kan iemand, die zo haar in de ellende negeert, werkelijk de Messias zijn? Het gevaar was dus groot, dat het geloof van de vrouw nu ineenstortte; dat ze geen pogingen meer aanwendde; dat ze Hem niet langer als den Messias eerde.

Maar ze komt, ondanks alle moeilijkheden, toch; en hoewel ze geen woord ten antwoord kreeg, aanbidt ze Jezus. Ze houdt vol, ze volhardt in het geloof en in het belijden van Jezus als den ‘Zoon Davids’. Niet, dat haar geloof nu werkt op grotere intensiteit, dat haar vertrouwen nu in graad is toegenomen. Neen, haar geloofsactiviteit is niet onderbroken; ze blééf geloven, ook na haar afwijzing.

Maar dan zijn nog de moeilijkheden niet overwonnen. Want Jezus zegt nu wel iets tot haar, maar het is opnieuw een besliste weigering: ‘Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen, en het den honden voor te werpen’. Dat ‘hond’ is geen belediging; maar het is de aanduiding van die vrouw naar haar positie die ze heeft bij God. De Israëlieten zijn krachtens het verbond ‘kinderen’, en dus mag Jezus aan die kinderen het brood reiken, dat de Vader Hem ter uitdeling heeft gegeven, maar deze vrouw staat buiten het ‘huisgezin Gods’, en als ‘hond’ heeft ze dus ook geen recht op haar kinderplaats of kinderdeel.

De tweede crisis voor haar geloof dus. Zal ze maar niet haar pogingen opgeven? Zal ze maar niet liever haar belijdenis: ‘Gij zijt de Messias’, inslikken en herroepen, en verwensen Hem, die haar dochter in de ellende laat?

Ze blijft volharden in haar geloof, ook na de tweede weigering. Zeker, Heere, Gij hebt gelijk, het brood is bestemd voor de kinderen, en niet voor de honden als ik. Ik heb daarop geen recht. Maar misschien – in elk gezin laten de kinderen wel eens een stukje brood vallen, en dat mogen de honden dan hebben – misschien zou ik ook in dit geval zo door U geholpen kunnen worden. Een kind van God ben ik niet. Maar kan er nu van dat rijke brood der kinderen niet één brokje van de tafel vallen voor mij, die Gij terecht een hond hebt genoemd? Als het op die manier gaat, dan gaat Gij toch niet ‘buiten Uw boekje’, dan schendt Ge toch niet de intimiteit van het gezin?

Toen heeft Jezus gezegd: ‘groot is uw geloof’. Was haar geloof een geloof van sterke intensiteit, geloof met een hoge mate van zekerheid, geloof van een hoog percentage?

Neen het was een geloof, dat zijn activiteit handhaafde. Terwijl de oefening van het geloof bij den ‘kleingelovige’ in een moeilijke situatie doorbroken wordt, blijft iemand met een ‘groot geloof’ ondanks alle zwarigheid en schijnbaar onverhoorde gebeden de geloofsactiviteit beoefenen.

Is het kleingeloof het geloof-van-de-stippellijn (——), daar is groot geloof het geloof-van-de-doorgaande-lijn (______).

 

[1] B. Holwerda, “Populair wetenschappelijke bijdragen” (Goes: Oosterbaan & Le Cointre N.V., 1962): pp. 34-64.