Route du Soleil

De vakantietijd is aangebroken – velen van ons reizen naar een vakantieoord, voor een periode van rust en ontspanning. Onderstaand een toespraak van prof. C. Trimp voor theologische studenten, gehouden voorafgaand aan de vakantieperiode. Een boodschap die o.i. voor ons allen van belang is: om juist tijdens de vakantie stil te staan bij Gods weg en werk in schepping en (kerk)geschiedenis.[1] – MV


Wij zijn als schoolgemeenschap bijeen om met elkaar de collegeperiode te besluiten. Hierna zullen wij de blik richten op de tijd die voor ons ligt en óver de tentamen- en examenperiode heen uitzien naar de vakantie.

Op dit moment wil ik u met nadruk vragen om tijdens uw vakantie theoloog te blijven. Niets is namelijk boeiender dan reizen door Europa terwijl u uw theologische studieresultaten ter beschikking hebt.

Stel, u wilt ‘de zon opzoeken’- zoals dat heet. U gaat op weg naar de zomerzon en kiest de bekende Route du Soleil, de autoweg van Parijs naar Marseille.

Lyon, Place des Terreaux

Op een bepaald moment zult u de stad Lyon passeren- vanaf oude tijden een verkeersknooppunt voor schepen en karavanen en in onze tijd een kruispunt van moderne autowegen. Wanneer u de stad Lyon nadert en u bent niet meer dan televisiekijker en krantenlezer, dan zult u geneigd zijn te denken aan de nazibeul Klaus Barbie, bijgenaamd, ‘de slager van Lyon’. Juist in deze dagen is hij in het nieuws, want na ruim veertig jaar wordt hij voor zijn rechters gebracht om zich te verantwoorden over beestachtige moorden, waarbij hij, volgens de aanklacht, in de oorlogsjaren betrokken was. Stellig zullen ook bij deze verlate rechtszaak de emoties alsnog hoog oplaaien, zoals dat ook elders in deze wereld het geval is. Maar wanneer u langs Lyon komt – gaande de Route du Soleil – en u bent nog niet vergeten dat u in Nederland theologie studeert, dan zult u zich realiseren dat er ver vóór de dagen van Klaus Barbie slagers en bloedvergieters woonden in Lyon. De kerkgeschiedenis van Gallië – zeg maar: van West-Europa – is begonnen met het verhaal van de 43 martelaren van Lyon: christenmensen die door Romeinse beulen voor de leeuwen zijn geworpen in het amfitheater van Lyon, dat tot op deze dag door elke toerist bezocht kan worden. Wij spreken nu over het jaar 177 na Christus’ geboorte. De filosoof-keizer Marcus Aurelius was niet zo stoïcijns en niet zo verdiept in zelfbespiegelingen dat hij vergat de christenen te vervolgen.

In die dagen was Irenaeus van Smyrna presbyter van de gemeente van Christus te Lyon. Ja, Irenaeus- een man uit Klein-Azië. In zijn jeugd heeft hij Polycarpus nog horen preken- een van hen, die wij de ‘apostolische vaders’ noemen. Deze Polycarpus is op zijn beurt leerling van de apostel geweest. Omstreeks het jaar 155 is deze Polycarpus als martelaar gevallen onder het Romeinse geweld.

Irenaeus behoorde dus tot de derde generatie, gerekend vanaf de apostelen. Op een dag was hij meegetrokken met de emigranten uit Griekenland en Klein-Azië naar de kust van Zuid-Frankrijk. Vandaar was hij naar het Noorden getrokken langs de oude handelsroute, stroomopwaarts langs de Rhône, tot hij arriveerde in die Romeinse kolonie, die de naam Lugdunum droeg. (Wij kennen óns Lugdunum, het Lugdunum Batavorum – ergens in de buurt van de monding van de Rijn bij Katwijk. Maar het eerste Lugdunum, dat van de Galliërs, was ons Lugdunum ver vooruit.)

Op deze wijze was Lyon in de tweede eeuw een eenzame voorpost van de christelijke kerk in West-Europa. Het is een merkwaardige gedachte dat reeds omstreeks het jaar 150 het evangelie op minder dan duizend kilometer vanaf deze plaats vaste voet had gevonden. Denkt dus aan Irenaeus, wanneer u langs Lyon komt. Denkt aan de man die de gnostiek bestreden heeft en ons de ogen opende voor het heilshistorisch karakter van het werk van God in Jezus Christus en in dagen van grote aanvechting, van ketterij en vervolging, de kerk heeft bewaard bij haar fundament: het woord van de apostelen. Waarom zouden wij de eerste theoloog van West-Europa niet in dankbare gedachtenis houden?

Mocht u inderdaad langs Lyon komen, gaande de Route du Soleil, denkt dan niet slechts aan de slachtoffers van Lyon in de Tweede Wereldoorlog, en ook niet alleen aan de martelaren van Lyon uit het jaar 177. Denkt dan vooral ook aan de vijf martelaren van Lyon uit het jaar 1553, die gevallen zijn onder de moordende hand van de Inquisitie. Het waren collega’s van u: Franse theologische studenten uit Lausanne, die in 1552 hun opleiding hadden voltooid en in maart van dat jaar op weg gingen naar huis – niet om vakantie te houden, maar om de vervolgde kerken in Zuid-Frankrijk te gaan dienen.[2]

Ook zij reisden via Lyon, komende uit de richting van Lausanne en Genève. Onderweg voegde zich een vreemdeling bij hen – een inwoner van Lyon, die hen uitnodigde om de avond in zijn huis door te brengen. Dat was op 1 april 1552. De vijf studenten liepen in deze val en werden diezelfde avond gearresteerd. Dertien maanden zuchtten zij in de kerker en na vele martelende verhoren werden zij op 16 mei 1553 naar de publieke brandstapel gesleept.

Tijdens die dertien maanden hechtenis hebben tal van instanties getracht het leven van deze jonge mannen te redden. Zelfs het bestuur van machtige steden als Bern en Zürich heeft zich over deze zaak tot de koning van Frankrijk gericht.[3] Maar geen enkele interventie was in staat de tyrannieke macht van de kardinalen aan te tasten. De vijf studenten hebben hun reisdoel nimmer bereikt; hun jonge leven werd op smadelijke wijze in Lyon vernietigd.

 

Was die reis van deze studenten over Lyon ook een Route du Soleil? – zo zijn wij geneigd te vragen.

 

Het lijkt mij goed om deze vraag voor te leggen aan Calvijn. Zijn brieven aan deze gevangen studenten zijn voor ons immers bewaard gebleven en op die wijze weten wij iets van de zielszorg die Calvijn door middel van zijn brieven aan deze mannen heeft aangereikt.[4]

En het is een indrukwekkend getuigenis, dat uit deze brieven ook ons in de twintigste eeuw bereikt. Calvijn doet eigenlijk niets anders dan deze gevangen studenten terugwerpen op de belofte van God. God bewijst zijn trouw in hun leven: Hij geeft immers op evidente wijze de kracht om dapper te strijden en standvastig te blijven tegenover de verzoeking om het geloof te verloochenen. Door menselijke hulp alleen zou niemand tot zo’n overwinning in staat zijn. Daarom mogen wij vast geloven dat God zijn werk ook zal voltooien en kracht zal geven om tot het einde in zijn dienst staande te blijven. Vanuit dit perspectief kijkende naar het ellendig lot van deze jonge mannen, weet Calvijn hen aan te spreken over de eervolle dienst die zij mogen volbrengen als zaakwaarnemers van Christus op aarde in de verdediging van zijn evangelie. Daarin dienen zij God en heel de kerk van God. Het is – aldus Calvijn – een heerlijk ambt om getuigen van de waarheid te zijn en de Geest van God zal deze getuigen nooit verlaten. Het is niet mogelijk dat hun leven een eenzaam of onzeker avontuur zou zijn. Daarom mogen wij aan die Geest vragen of Hij de grote bitterheid zoet en lieflijk wil maken en onze blik wil richten op de kroon die in de hemel gereed ligt.

Toen het kwaad ten volle besloten was, schreef Calvijn, eind april 1553, een laatste troostbrief. Hij boog onder het feit dat God al de menselijke wapens heeft verbroken en het bloed van deze mannen wilde gebruiken tot verzegeling van de waarheid. Dus moeten wij bidden of God ons bereid moge maken onszelf voor Hem geheel ten offer te brengen. Dan zal de Heer Jezus niet toelaten dat één druppel bloed nutteloos zal vergoten worden. Ja, Calvijn voorspelt dat uit al dit leed veel meer goeds zal voortkomen dan een mens op dit moment kan overzien. Het bericht van deze dood zal verre weerklank vinden tot verheerlijking van Gods Naam en velen zullen erdoor bemoedigd worden in hun geloofsstrijd. De vijanden van het evangelie kunnen immers nooit begraven wat God in jullie zó helder doet schijnen dat men het reeds van verre ziet – aldus Calvijn. En zijn slotwoord is: God zal rechter zijn over hen die zijn volk hebben geknecht.

Ook in het sombere voorjaar van 1553, ginds in Lyon, kon het licht van de waarheid niet verduisterd worden.

Dat wordt voor ons bevestigd door het eigen getuigenis van deze studenten. Van hen is een brief bewaard gebleven van 9 maart 1553 – een dankbrief aan de predikanten van Bern, die zich voor hen veel moeite gegeven hadden.[5]

Wij zijn dus in staat tot op deze dag naar de vijf studenten te luisteren. In bedoelde brief zeggen zij onder meer het volgende (enigszins vrij vertaald): Met al ons vermogen willen wij u dringend vragen ons altijd te helpen met uw gebeden. Zo alleen zullen wij in staat zijn om met zo grote moed tegen de vijanden van de waarheid te strijden, dat wij na de vele moeiten en zorgen, hetzij door ons leven óf door ons sterven, met vreugde de overwinning zullen verkrijgen. Op deze wijze moge het licht van het evangelie steeds meer aan kracht winnen en zo zal er een eind komen aan die meer dan dikke duisternis waarin bijna heel de wereld gedurende zovele eeuwen gedompeld is geweest. Zo zal de zuivere lof die wij aan de levende God verschuldigd zijn Hem door allen bewezen worden.

Op deze wijze wisten deze jonge mannen hun martelgang in verband te brengen met de opgang van de zon van het evangelie. Ook dát is een ‘route du soleil’.

Dit aangrijpend verhaal vindt voor ons zijn laatste bevestiging in het opmerkelijke feit, dat deze vijf studenten op hun laatste levensdag hebben gegrepen naar een wapen, dat hun nog niet lang geleden was aangereikt: het psalmgezang in de volkstaal. Nog niet gehinderd door een theologie die ons verbiedt de Psalmen als wettig bezit van de christelijke gemeente te beschouwen, hebben zij hun situatie gezien in het licht van de negende psalm. Toen zij werden weggeleid naar de brandstapel die op de Place des Terreaux voor hen was opgebouwd, hebben zij deze psalm aangeheven. Psalmenzingend gingen zij het gruwelijke einde van hun leven op aarde tegemoet. Zij wisten zich zonen van de Reformatie die juist ook in het psalmgezang van het volk haar kracht mocht vinden – kracht van vertroosting en kracht tot verbreiding van de waarheid.

Stellig zullen zij die negende psalm gezongen hebben in de berijming van Clément Marot, de grote dichter van die tijd.[6] Dit lied was als ’t ware de echo op een van de laatste woorden van Calvijn: God is rechter, die het bloed van zijn getuigen wreken zal.

Psalm 9 is immers een loflied op die God, de rechtvaardige Rechter, die de volken richt en zijn aarde niet prijsgeeft aan de willekeur van stervelingen.

Allen die Uw naam kennen, vertrouwen op U, want Gij hebt nooit verlaten wie U zoeken, o Here (vs. 11).

Het kennen van de naam van God, d.w.z. de vertrouwelijke omgang met God die Zich heeft willen openbaren, mag de levenskracht zijn van allen die Hem met heel hun leven zoeken en erop uit zijn Hem te ontmoeten.

Deze God heeft gezegd dat de poorten van het dodenrijk zijn gemeente niet zullen overweldigen, maar dat integendeel het onaantastbare leven het deel zal zijn van zijn volk.

Zo kan dan Psalm 9 de lof zingen van Hem die op Sion woont, de bloedschuld wreekt en het geroep van de ellendigen niet vergeet.

Maar al deze woorden zijn niet gesproken in menselijk triomfantalisme. Integendeel, deze lof voor God wordt ten grondslag gelegd aan een dringende roep om ontferming:

Wees mij genadig Here; zie mijn ellende, door mijn haters mij berokkend. Gij die mij opheft uit de poorten van de dood opdat ik in de poorten van de dochter Sions juiche over uw heil (vs. 14).

Sta op, o God, laat de sterveling niet zegepralen; laat de volken voor uw aanschijn gericht worden (vs. 20).

 

Het is een aangrijpende gedachte dat juist deze psalm in Lyon gezongen is op de Place des Terreaux. Het psalmgezang vond zijn weerkaatsing tegen de muren van het stadhuis en het Palais St. Pierre.

Het is datzelfde Lyon dat heeft bijgedragen aan de psalmbundel, die wij vandaag hanteren. In dát Lyon heeft Loys Bourgeois in 1547 de vijftig psalmen doen uitgeven , die hij voor ons in Genève getoonzet heeft.[7] De drukkers van Lyon zijn door God in dienst genomen om met name de melodie van Psalm 9 in Europa te verbreiden.

Leest u Psalm 9, dan herinnert uw kerkboek u aan Lyon 1547. En de kerkhistorie brengt u terug bij Lyon 1553. Zo mag het tot ons doordringen dat zelfs die machtige roomse stad[8] zijns ondanks heeft meegeholpen om over Europa het licht van het evangelie en van de reformatie van de kerk te doen opgaan. Het straalt ons toe uit onze psalmbundel en het is bezegeld door het bloed van vijf studenten.

 

Wie zulke verhalen tot zich laat doordringen, loopt kans zijn vakantie geheel te vergeten. Hij is geneigd te vragen of wij – met al onze welvaart en moderne gemakken – nog wel met vakantie kunnen gaan.

Toch moet het antwoord op die vraag positief zijn. Wij kunnen en mogen en durven het voorrecht van de vakantie te genieten. Maar het verhaal van vanmorgen verplicht ons wél dit voorrecht uit de sfeer van die vanzelfsprekendheid te halen. Wij moeten het aanvaarden in dankbaarheid voor wat God ons gaf aan mogelijkheden, in dit land en in dit werelddeel. Hoeveel offers zijn er niet gebracht, ook door leeftijdsgenoten van ons, om onze studie en onze vakanties mogelijk te maken!

Laten wij daarom ook in ons reizen en trekken kerkleden zijn en onze theologische vorming benutten om de wegen van God in ons werelddeel met verwondering op te merken.

Komt u langs Lyon, denkt aan de vijf studenten. Kiest u een andere route, doet het dan ook. Het zal glans werpen over uw studie in Kampen, over de cursus die wij samen mochten maken en over de gang die wij met elkaar mogen gaan naar de toekomst. Dat alles mag een klein stukje ‘route du soleil’ zijn, dwars door een donker avondland.

 

[1] Dit artikel is eerder verschenen in: De Reformatie (62/38) (27 juni 1987).
[2] Hun namen zijn: Marcial Alba, Pierre Escrivain, Bernard Seguin, Pierre Navalieres en Charles Favre.
[3] De brieven van Calvijn zijn te vinden in CR 42, no. 1631, 1642, 1708, 1715, 1746.
[4] Vgl. C. Pestalozzi, Heinrich Bullinger, 1858, 435.
[5] CR 42, no. 1709.
[6] Of de studenten deze psalm hebben gezongen op de (Geneefse) melodie die ons vertrouwd is, is een vraag die vermoedelijk negatief beantwoord moet worden. In Lausanne had men in 1552 nog niet de toonzetting van Genève in gebruik genomen. Men zong daar nog de vroegere melodieën, zoals die uit Straatsburg waren gekomen. Vgl. P. Pidoux, Le Psautier Huguenot du XVIe siècle, I (Bâle 1962), 13,14; H. Hasper, Calvijns beginsel voor de zang in de eredienst II (’s Gravenhage 1976), 42, 49 vv.
[7] De titel van het bundeltje van Bourgeois luidt: Pseaulmes cinquante, de David, Roy et Prophete… Imprimé à Lyon chez Godefroy & Marcelin Beringen à la rue merciere à l’ enseigne de la Foy. MDXLVII. Vgl. In ons kerkboek ook de psalmen 13 en 115. (Uit een bundel Lyon-1548 hebben wij de melodie ontvangen van de psalmen 19, 22, 24, 62, 65, 72, 95, 111, 140).
De vraag rijst, waarom Bourgeois zijn bundels in Lyon liet drukken. Zeer waarschijnlijk vanwege het feit dat in Lyon gerenommeerde muziekdrukkers woonden, vgl. Hasper, a.w., I, 518, 581; II, 42,43.
R.J. Miller, John Calvin and the Reformation of Church Music in the Sixteenth Century, Claremont 1970, 126 vv. Vgl. Ook MCG8, 1359v. (Met dank aan dr. J.R. Luth te Groningen).
[8] Lyon was zetel van de aartsbisschop, universiteitsstad, centrum van handel, wetenschap en roomse macht, basis van de contrareformatorische beweging van de Jezuïeten, ontmoetingspunt van renaissancecultuur, vgl. o.m. Hasper, a.w., I, 447, 489, 493 v.

image_pdfimage_print