Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van ds. M.B van ’t Veer.[1]
Nu dan, of U toch hun zonde wilde vergeven! Maar indien niet, schrap mij alstublieft uit Uw boek, dat U geschreven hebt. ~ Exod. 32:32
Hier is de grote gebedsworsteling van de man Mozes!
Van de Middelaar Mozes (Gal. 3:19).
Menen we niet vaak, dat zijn Middelaarsambt zich in zuiverste schittering vertoont, wanneer Mozes in zijn pleitend bidden zich opworstelt tot deze woorden?
Mozes’ liefde en ijver
Groot is Mozes bij de Rode Zee; groot ook bij het leiden van het volk, niet minder groot in zijn bemiddelingswerk bij de wetgeving, waar de Here tot hem spreekt van aangezicht tot aangezicht. Maar dat alles wordt (zo zeggen we) in de schaduw gesteld door deze bede van grote Middelaarsliefde, die ons alleen nog herinneren kan aan het werk van de Middelaar van het nieuwe verbond: Christus Jezus.
Niemand zal dan ook twijfelen aan de grootheid van Mozes’ liefde, die in deze bede openbaar wordt. Er is bij hem liefde tot zijn volk. Als de Here Zijn voornemen kenbaar maakt, om Israël (nu het ‘verdorven’ heeft door te buigen voor het ‘gegoten kalf’ en te juichen ‘dit zijn Uw Goden, Israël! die U uit Egypteland opgevoerd hebben’), om dit volk tot de laatste man te verdelgen, pleit Mozes aanhoudend, tot het de Here berouwt. Zelfs de belofte van de Here, dat hij dan tot een vader van vele volken zal gesteld worden, kan Mozes niet verzoenen met de gedachte aan Israëls totale ondergang.
En zijn pleitend bidden verbiedt de Here.
Maar als hij de volgende dag weer opstijgt naar Gods heiligdom op de berg, nadat door de ijver van de Levieten drieduizend man gestraft zijn in de dood, begint de gebedsworsteling opnieuw. ’t Is niet genoeg, dat het volk niet gedood wordt, het moet ook weer met de Here verzoend worden: de verbondsbetrekking moet worden hersteld door vergeving van zonden. En daarvoor pleit Mozes in deze bede.
Niet alleen liefde voor het volk, maar ook ijver voor de Here vormt de spankracht van Mozes’ gebed. Hij vreest de hoon van de vijanden over Israëls God: “Waarom zouden de Egyptenaren zeggen: Met kwade bedoelingen heeft Hij hen uitgeleid, om hen in de bergen te doden en hen van de aardbodem te vernietigen?” (vs. 12).
Inderdaad, er is ijver voor de eer van de Here in dat gebed.
Mozes’ gebed niet naar de wet
Zo komt Mozes tot zijn bede, die bedoelt vergeving en verzoening te bewerken.
Om dit te bereiken ziet Mozes twee mogelijkheden, tweeërlei weg tot het doel. De eerste is, dat de Here genoegen neemt met de voltrokken straf! Zijn er niet reeds drieduizend gedood? “Nu dan, of U toch hun zonde wilde vergeven!” De zin wordt niet voltooid, maar de weggelaten gedachte is: ‘dan zou weer spoedig de verhouding recht gezet zijn; dan is het dus zo in orde, en zullen wij U danken’.
Echter, voor het geval dit niet voldoende was, is er nog een andere mogelijkheid: “schrap mij alstublieft uit Uw boek, dat U geschreven hebt”.
We willen niet al te ‘curieuselijk’(nieuwsgierig) onderzoeken, wat Mozes met dit levensboek bedoeld heeft.
De Kanttekenaren spreken zich uit voor de mening, dat we te denken hebben aan het boek van de verkiezing. Dan is dus de zin van deze bede, dat Mozes liever zelf voor eeuwig van God verstoten wordt, dan dat de Here Zijn ganse volk zou verdelgen. Anderen wijzen er op, dat de uitdrukking: ‘schrappen uit het levensboek’ niets anders is dan een Joodse zegswijze voor: sterven, m.a.w. Mozes begeert liever zelf te sterven, dan de dood van heel Israël te moeten overleven! Door zijn sterven wil hij graag de dood van de duizenden afkopen.
Wij zullen niet twisten over de juiste exegese. ’t Gaat ons slechts hierom, dat in Mozes’ ziel rijst de gedachte van de plaatsvervanging. En deze gedachte is groot. Mozes bidt de plaats te mogen innemen van de duizenden schuldigen, opdat door zijn dood het volk behouden wordt. Bij hem klimt dus in zijn worstelende ziel de gedachte, die later Kajafas zou uitspreken en zo zou formuleren: ’t Is beter dat één mens sterft voor het volk, en het gehele volk niet verloren gaat.
Maar Kajafas sprak dit door de Geest van de Waarheid (Joh. 11: 15), terwijl deze gedachte bij Mozes opklom uit eigen hart. En dit laatste is oorzaak dat, hoe zijn liefde en ijver ook branden mocht, zijn gebed niet aangenaam voor God kan zijn. Hij heeft zijn gebed niet geconformeerd aan de openbaring van God. En ook dit stuk zal moeten geschieden naar de wet, tot eer van Hem.
De terugwijzing van Mozes’ gebed
Naar de wet! En zo pas: ‘Hem de eer’. Maar nu het eerste ontbreekt bij deze bidder, kan het ook werkelijk niet tot het tweede raken! Hij heeft, vóór hij tot deze bede kwam, de tafelen van de wet maar niet alleen verbroken in toorn, maar ook de spraak van de wet doen zwijgen in zijn liefde. En daarom was deze liefde verkeerd.
En juist nu Mozes zich opwerpt tot Middelaar voor het volk bij God (terwijl de Here hem gemaakt had tot de Middelaar, die het Woord van Hem moest spreken tot het volk!) wordt de wet uitgeschakeld, de wet, die alleen alle Middelaarswerk bepalen mag. En dat geschiedt op de berg van de wetgeving zelf. Op het ogenblik, dat de Middelaar van de wet zwaar beladen, de wet doorgang moet verlenen tot het volk.
De wet leerde immers twee dingen!
Ten eerste, dat de Here, omdat Hij rechtvaardig is, alleen de schuldigen kan straffen, en geen onschuldigen nemen kan voor de zondaren. Als er geen gemeenschap aan de zonde is, kan er ook geen gemeenschap aan de straf zijn. De ziel, die zondigt zal sterven.
En ten tweede, zegt de wet, dat de rechtvaardigheid van God alle schuldigen moet straffen. Gods wet kent geen ‘kwijtscheldingstheorie’, d.w.z. geen aannemen van, en genoegen nemen met, een mindere straf, en op grond daarvan het meerdere kwijtschelden. Hij is geheel rechtvaardig. Daarom verbood de wet, na het moment van de wetgeving , aan elke bidder de Here voor te stellen genoegen te nemen met de dood van drieduizend, als honderdduizenden ter dood toe gezondigd hebben (eerste deel van Mozes’ bede); maar eveneens te menen, dat de dood van één die geen hoofd is, maar één onder velen, de doodstraf van velen zou kunnen wegnemen.
En nu Mozes in de ijver van zijn liefde zijn gebed niet conformeert aan de geopenbaarde wet, is zijn ijver verkeerd, en zijn liefde misplaatst, en zijn gebed niet God welgevallig.
Daarom vindt Mozes in zijn pleitend bidden niet de weg tot het Evangelie en de Evangeliebelofte.
Zo moet de Here deze bidder wel streng terugwijzen (zie vers 33).
De betere Middelaar van het Nieuwe Verbond
Dat nochtans Israël gespaard bleef, is alleen hierom, dat de betere Middelaar van het Nieuwe Verbond zich onthouden heeft van deze zonde, dat Hij Zijn Middelaarswerk niet conformeren zou aan de wet van God. En niemand minder dan Mozes heeft Hem de spraak van de wet voorgehouden, toen Hij het werk van de plaatsvervanging ging verrichten. Mozes en Elia! Ze staan aan de ingang van de lijdenshof, op de berg van de verheerlijking, en wijzen op de tafelen van de wet! En in naam van de God van de wet binden zij de Middelaar aan de wet! Deze Middelaar wordt gezet onder de tucht van de wet, opdat Hij de wet volmaakt vervullen zou. Zo vervullen, dat daardoor alleen lof werd bereid aan Hem, Die rechtvaardig wetten geeft en houdt. Wel plaatsvervanging, maar alleen in volle wetsvervulling.
En zo komt het werk van deze Middelaar wel tot het Evangelie! Het Evangelie, dat Hij bereidt voor allen, die in Zijn Middelaarswerk hun behoud vinden. Want zo alleen komt het tot de belofte, d.w.z. tot het leven en de zaligheid.
Door zulk een Middelaar, die Zijn verzoeningswerk alleen fundeert op de volle vervulling van de wet, en daarom mij ontslaan kan en wil van deze vervulling tot zaligheid.
‘Here, leer mij kinderlijk geloven in Uw plaatsvervanging naar de wet! Opdat ik niet sterve, maar leve!’
[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: M.B. van ’t Veer, Het rijke woord (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.), pp. 152-155. Voor de leesbaarheid zijn ook tussenkopjes toegevoegd.