Particulier en vertrouwelijk (2, slot)

In dit artikel wordt eerst besproken wat ‘vertrouwelijkheid’ inhoudt, en vervolgens het toetsingsrecht van kerkenraden en kerkleden toegelicht. Ten slotte wordt stilgestaan bij de actuele situatie in De Gereformeerde Kerken.

 

Vertrouwelijk
Vertrouwelijk handelen is in de kerk van belang. Zo moeten kerkleden er vanuit kunnen gaan dat een ambtsdrager aan wie persoonlijke informatie is toevertrouwd, dit geheim zal houden. Bij een tuchtzaak is de bescherming van de naam van de betreffende broeder of zuster van belang: een kerkenraad mag deze zaak niet publiek maken en pas bij de (tweede) afkondiging aan de gemeente wordt de naam van de zondaar bekendgemaakt (art. 77 K.O.).

Niet alleen ambtsdragers, maar ook overige leden van Christus’ kerk dienen vertrouwelijk te handelen. Dit houdt bijvoorbeeld in dat zij zich onthouden van kwaadspreken en laster. Het negende gebod verbiedt immers iemands woorden te verdraaien, of kwaad en laster te spreken: “wie betrouwbaar van geest is, bedekt een zaak” (Spr. 11:13). Ook mogen zij zich niet als een bemoeial indringen in een vertrouwelijke zaak.

Het negende gebod gebiedt ons ook “dat ik (…) de waarheid liefheb, oprecht spreek en belijd en ook de eer en goede naam van mijn naaste zoveel ik kan verdedig en bevorder” (H.C., zondag 43). Dit houdt onder meer in dat we bij publiek onrecht in de kerk niet zullen terugschrikken om ons protest te laten horen en op de juiste plek neer te leggen. Door zo te handelen zijn we echt de minste en dienen wij de broederschap, zoals ooit een voorganger opmerkte in zijn strijd tegen de zelfcontinuatie van de synode in de jaren 1942-1944:

“Zeker, de minste zijn. Maar wat is dat? Toch zeker: de minste om te dienen. (…) En als het nu iemand volkomen duidelijk is, dat dit ‘recht’ (van zelfcontinuatie, MV) de vergadering niet toekomt, dat erkenning van dit ‘recht’ een kwade dienst aan de kerken is, dan is het een dienen van de kerk, en dus ‘van de broeders’ (Joh. 13:14), als men zich schrap zet. Dan is men juist de ‘minste’, want men riskeert, om die dienst aan de kerk, het gevaar van de synodale toorn, inclusief: heel de berg van misverstand, van ergernis, van argumentloze vermoeidheid, die zegt: houd nu maar op.”[1]

 

Toetsingsrecht
Besluiten en handelingen van meerdere vergaderingen dienen in overeenstemming te zijn met Schrift, belijdenis en kerkorde. Wat is nu het toetsingsrecht van kerkenraden en kerkleden bij een particuliere zaak? Voor de beantwoording van deze vraag is het behulpzaam om onderscheid te maken tussen a) degene die tot uitvoering van een besluit is geroepen, en b) kerkenraden en kerkleden die niet tot uitvoering van een besluit zijn geroepen.

a) Een kerkenraad of kerklid die uitvoering moet geven aan een besluit wat strijdig is met Gods Woord of de kerkorde kan zich beroepen op het ‘tenzij’ van art. 31 K.O. Strikt genomen is het ‘tenzij’ van art. 31 K.O. zelfs alleen van toepassing voor degene die een besluit moet uitvoeren, zoals door prof. Kamphuis is opgemerkt:

“Aangezien het hier (namelijk bij het ‘tenzij’ van art. 31 K.O, MV) over de executie der besluiten gaat, kan men hiertegen niet inbrengen, dat ook iedere buitenstaander het recht heeft kerkelijke besluiten te toetsen. Dat is ongetwijfeld het geval, maar in art. 31 wordt niet in het algemeen een uitspraak gedaan over het recht het kerkelijk woord te toetsen aan het goddelijk Woord. Zo’n confessionele betuiging behoort naar haar aard niet in een K.O., die regels voor het kerkelijk leven stelt. Er wordt hier op grond van Gods Woord (Hand. 5:29) en de belijdenis (NGB art. 7) door de kerken een stipulatie gemaakt binnen het kerkelijk rechtsgebied. Wie tot de executie is geroepen, is verplicht het genomen besluit aan het Woord Gods en aan het in de K.O. beschreven recht der kerken te toetsen. De uitvoering draagt geen automatisch en slaafs, maar een gelovig en christelijk-vrij karakter.”[2]

Dit houdt ook in dat bij een ‘particuliere zaak’ de zaak als zodanig geen beoordeling door alle kerken of kerkleden behoeft. Deze zaak heeft immers, zoals we zagen in het voorgaande artikel, betrekking op de situatie van slechts één of enkele personen, of van één kerk.

b) In het hierboven weergegeven citaat van prof. Kamphuis wordt reeds aangestipt dat ook ‘buitenstaanders’ een toetsingsrecht hebben. Dat is het recht van een kerkenraad de besluitvorming te toetsen, wat ook geldt voor een particuliere zaak waarbij hij niet tot uitvoering is geroepen. Dit toetsingsrecht volgt niet in directe zin uit het ‘tenzij’ van art. 31 K.O., maar uit de aard van het gereformeerde kerkverband:

“De kerken zijn present door een vertegenwoordiging (nl. op de meerdere vergaderingen, MV). Er wordt gehandeld en besloten in naam van de kerken en uit opdracht van de kerken. De kerken verklaren bij voorbaat voorlopig (voorwaardelijk) akkoord te gaan met de te nemen besluiten.

Welnu, wie zo mede beslissingen neemt, is mede verantwoordelijk. De eerst verantwoordelijken zijn de afgevaardigden in de meerdere vergaderingen en die vergaderingen zelf. Toch rust de verantwoordelijkheid niet alleen op die schouders. De kerken zelf gaven machtiging, waren present, gingen van tevoren naar art. 31 K.O. akkoord. Het gezag van de meerdere vergaderingen is ook niet oorspronkelijk, maar afgeleid; niet heersend, maar dienend; niet voortdurend, maar tijdelijk. Daarom worden op de meerdere vergaderingen de besluiten gemeenschappelijk genomen, en ‘daarna gezonden aan de kerken, opdat deze kunnen onderzoeken of zij in overeenstemming zijn met Gods Woord en de kerkenordening, en opdat zij de beslissingen der meerdere vergaderingen onderhouden’.”[3]

Een kerkenraad hoeft bij een particuliere zaak waarbij hij niet tot uitvoering is geroepen dus niet de zaak zelf te beoordelen (het dossier is vaak niet eens beschikbaar), maar wel of in de besluitvorming naar de normen van Gods Woord, belijdenis en kerkorde is gehandeld.[4] Kerkleden kunnen hun kerkenraad aansporen tot deze beoordeling, voor zover de besluitvorming openbaar is.

 

Actuele situatie
Particulier en vertrouwelijk, het zijn twee termen die in De Gereformeerde Kerken momenteel veelvuldig worden gebruikt om verontruste broeders en zusters tot stilzwijgen te brengen. Is dat terecht?

In het voorgaande artikel is reeds erop gewezen dat er geen sprake is van bezwaar bij een ‘particuliere zaak’. Vooral de GS-publicatie van 16 december 2017 maakt dit duidelijk: het is toch de synode zelf die ongegronde beschuldigingen in de kerken heeft neergelegd?

Van ‘vertrouwelijkheid’ is ook geen sprake: het probleem is juist dat er niet vertrouwelijk is gehandeld – voornoemde GS-publicatie bevat immers ongegronde beschuldigingen die niet gericht zijn op de ‘eer en goede naam van de naaste’?

Een kerkenraad is geroepen tot toetsing van synodale besluitvorming en dient daarom (de verspreiding van) de ongegronde beschuldigingen door de GS Lansingerland 2017-2018 af te wijzen en met leedwezen terug te nemen. Alleen dán handelt hij ‘particulier’, echt afzonderlijk, door de meerderheid niet te volgen in het kwade. Alleen zó wordt de ‘vertrouwelijke’ omgang, met elkaar en de Here, hersteld.

 

[1] Opgemerkt door prof. K. Schilder, in: K.C. van Spronsen, De waarheid luistert nauw. Nieuwe bijdrage tot de kennis der jongste kerkelijke procedure (1944).

[2] J. Kamphuis, Kerkelijke besluitvaardigheid (Groningen: uitgeverij De Vuurbaak, 1970), pp. 55-56.

[3] H.J. Boiten, ‘Het grondrecht der toetsing (II)’, Petah-ja (orgaan van de Bond van Mannenverenigingen op Geref. Grondslag), jrg. 36, nr. 12, (dec. 1982), p. 135.

[4] Iets anders gezegd: ook indien een kerkenraad zich niet kan (en hoeft te) beroepen op art. 31 K.O. (omdat hij niet tot uitvoering van een besluit is geroepen) kan hij wel een beroep doen op een meerdere vergadering naar art. 31 K.O. Hierbij kan ter illustratie worden gewezen op het optreden van prof. K. Schilder tegen de zelfcontinuatie door de GS Sneek 1942-1943. Prof. Schilder heeft toen zijn kerkenraad verzocht uit te spreken dat de besluitvorming door de GS Sneek 1942-1943 ‘niet voor vast en bondig kan gehouden worden’. Hij heeft er later (toen de synode hier achter kwam en er aanstoot aan nam) op gewezen dat hij de kerkenraad had verzocht om “een oordeel, vervat in een uitspraak, d.w.z. zeggen, dat men van mening is, dat een besluit niet bindend is te achten, en dat dienovereenkomstig door bevoegde instanties te handelen is”. Het ging daarbij nog niet om “een daad, een handeling, bestaande in het zélf niet uitvoeren van het beslotene (…)”.  In de specifieke situatie van zijn dagen zou dus eerst de kerkenraad komen tot een uitspraak, en pas daarna de particuliere synode tot een daad (nl. terugroeping van de afgevaardigden naar de zichzelf continuerende generale synode). Zie K.C. van Spronsen, op. cit., pp. 97-101.

image_pdfimage_print