Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van S. Greijdanus.
Wie in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten,
zal overnachten in de schaduw van de Almachtige.
~Psalm 91:1
In de nacht is het donker. Wij kunnen dan niet zien. Welk gevaar ons dreigt, wat wij daartegen kunnen doen, waar we kunnen schuilen, wij weten het dan niet. Daarom worden onheil en rampen in de nacht nog meer gevreesd dan overdag. Maar wie in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten, heeft ook bij de grootste gevaren, in de donkerste duisternis, niets te vrezen. Die mag overnachten in de schaduw van de Almachtige (Ps. 91:1). En overnachten, dat wil zeggen: rusten.
Als het dag is, werken wij. Dan zijn daar de dagelijkse bezigheden. Er moet dan gedacht en overlegd worden. Er zijn dan zorgen en moeiten. Maar ’s nachts rusten wij. Wij zijn dan opgehouden met onze arbeid. Wij geven ons dan over aan de slaap. Aan onze zorgen zeggen wij dan vaarwel. Zo worden wij verfrist, en krijgen we nieuwe moed en nieuwe kracht, om de volgende dag de vervulling van onze taak voort te zetten.
In de schaduw van de Almachtige overnachten, wil daarom zeggen: door Gods almacht zó beveiligd worden, dat niet alleen geen kwaad ons kan raken, maar dat ook innerlijke vrede mag worden genoten. Het geeft aan dat er zúlk een nood en zúlke dreigende, grote gevaren zijn, dat alleen Gods almacht bewaring en uitkomst kan werken. Maar het belooft ook zulk een beveiliging, door de almacht van God. Daarom hebben nooit te vrezen degenen die bij de Heere schuilen, degenen die, zoals Psalm 91 het in vers één zegt, ‘gezeten zijn in de schuilplaats van de Allerhoogste’.
Dat er een schuilplaats nodig is, geeft aan dat er een onheil is, waartegen men zich niet kan verdedigen. Dat er wordt gesproken over een schuilplaats van de Allerhoogste, wil zeggen, dat men van dit onheil alleen gevrijwaard is, wanneer niet slechts een zeer machtig iemand ons tracht te behoeden, maar de Allerhoogste ons beschermt. Zeer kritiek, gevaarlijk en angstig staat het er dan dus voor… maar wie in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten, hoeft niet bang te zijn om om te komen, ook niet wanneer het grootste onheil komt aanstormen en het een zwarte nacht is van rondom: hij mag dan overnachten in de schaduw van de Almachtige.
Telkens wanneer het nodig is, openbaart God dan de werking van Zijn almacht, tot redding en rust. Het komt er maar op aan, dat wij gezeten zijn in de schuilplaats van de Almachtige. En gezeten zijn wil zeggen: duurzaam verblijven. Als wij ergens gezeten zijn, hebben wij ons daar neergezet en gevestigd.
Wij hebben er dan onze verblijfplaats. Wij lopen dan niet maar eventjes daarheen om aan te kloppen, om vervolgens weer weg te gaan. Gezeten zijn in de schuilplaats van de Allerhoogste geeft aan, dan men zich duurzaam toevertrouwt aan de Heere, in alle omstandigheden, voor altijd, in nood en dood. Het is een zich geheel overgeven aan Hem, om in Hem de bewaring en sterkte te hebben, en bij Hem voor altijd te rusten met de gehele persoon en onder alle gebeurtenissen.
Zo is daar in iedere tijd een schuilplaats, ook nu voor ons. Een veilige schuilplaats, waar wij niet alleen volkomen beschutting kunnen vinden, maar ook innerlijk rust mogen smaken, te midden van de ergste nood, en in de donkerste duisternis.
In de schaduw van de Almachtige mogen wij overnachten, wanneer wij gezeten zijn in de schuilplaats van de Allerhoogste. Als wij ons geheel en al overgeven aan de Heere, stelt Hij zich als een wacht rondom ons, zodat niets ons kan verderven, wat er ook gebeurt, en hoe fel het onheil ook woedt. Hij is de Allerhoogste en stelt als het moet, Zijn almacht in het werk, tot behoud van wie op Hem hopen. De dingen die onmogelijk zijn bij de mensen, zijn mogelijk bij God (Luc. 18:27).