Oud geworden en oud zijn

Vandaag aflevering 40 in de rubriek ‘Genade geneest’.

 


 

Toen ik jong was, werd er vaak gevraagd, en misschien gebeurt dat nog wel – wat wil iemand graag worden, maar niet zijn? En dan luidde het antwoord, zoals u wel begrijpt: oud! Wie wil niet graag oud worden? Maar als we oud geworden zijn, en de gebreken komen, we kunnen niet meer mee, we worden uitgerangeerd, nee, dat valt ook niet mee. In de ouderdom komt bij haast iedereen aan het licht, dat wij een door zonde vernederd lichaam hebben. Vernederd, zegt Paulus.

Ja, de dagen en jaren van de ouderdom hebben hun speciale moeiten, zorgen, lasten en gebreken. We worden blind, we worden doof, we worden hulpbehoevend, we worden genoodzaakt om in een verzorgingshuis te gaan. Gelukkig dat ze er zijn. Maar het toont allemaal, dat we het een na het ander uit handen hebben moeten geven. Ons werk, dat ons lief was, hebben moeten opgeven.

Wie houdt daarvan, wie heeft daarin lust, wie verlangt daarnaar, om zwak te worden, om hulpbehoevend te zijn, om misschien het laatste deel van zijn leven voor een groot deel of misschien helemaal op bed te moeten doorbrengen? Om in dat leven, zo te zeggen – aan de kant te worden geschoven, om niet meer mee te kunnen doen, om buiten de stroom van het leven te geraken, om als het ware alleen maar toeschouwer te zijn? Om in het actieve, bonte en rijke mensenleven zijn krachten niet meer te kunnen ontplooien, op non-activiteit te worden gesteld, om misschien alleen maar te wachten op de dood.

Wie vindt dat fijn? Wiens hart gaat daarnaar uit als naar iets begerenswaardig, als naar een kostbaar goed?

De Prediker noemt de dagen van de ouderdom kwade dagen. Dat wil zeggen, ze zijn moeilijk, het leven is dan zwaar, de schoonheid is er af, de bekoorlijkheid is er van vergaan. De krachten versleten.

Bent u, die dit leest, nog niet oud? Staat u nog in het volle leven? In uw jonge kracht? In uw jeugdige schoonheid en bekoorlijkheid? Dat is fijn.

Maar dient er dan de Heere mee. Geef hem jouw hart. Wijt hem jouw leven toe. Het is toch al zo gauw gedaan. Als we oud zijn geworden, beginnen we steeds meer het woord van Mozes te begrijpen: ‘wij voleindigen onze jaren als een gedachte. Want het gaat snel voorbij en wij vliegen daarheen’.

Voordat we het weten en voordat we het wensen, houdt alles op, is het uit met onze activiteiten.

En dan mondt de levensstroom uit in de oceaan van de eeuwigheid, ik hoop voor u allen in de oceaan van de liefde van God in onze Heere Jezus Christus.

Ja, voor wie de Heere vreest, is het naderen van de ouderdom echter geen verschrikking en de ouderdom zelf geen ellendige zaak. We mogen dan in het gewone arbeidsleven zijn uitgeschakeld, er blijft voor wie de Heere oprecht liefhebben, zoveel over. Hoevelen, die op leeftijd zijn gekomen, dienen de Heere en Zijn kerk nog in het ambt. Hoevelen die zowat niets meer kunnen, leggen dagelijks de noden van Gods kerk voor Zijn troon neer. En bidders heeft de kerk niet minder nodig dan werkers. Hoevelen zijn door hun levensgedrag op hun oude dag voor velen tot een lichtend voorbeeld van de rijkdom van Gods genade. Wat kunnen oudgeworden broeders en zusters een zegen verspreiden.

Zeg daarom nooit: ik ben nutteloos, ik heb hier geen taak meer, wat doe ik hier nog langer. Dacht u ook niet dat de Heere u niet van hier zou wegnemen als Hij hier niets meer voor u te doen had? Gelooft u maar, zolang Hij u hier laat, kunt u hier niet worden gemist.

Is dat ook in de ouderdom geen rijk voorrecht?

En denk dan maar veel aan wat een van de psalmen zegt – en moge het ook op u van toepassing zijn – de rechtvaardige zal bloeien als een palmboom, opschieten als een cedar op de Libanon, geplant in het huis van de Heere, groeien zij in de voorhoven van onze God. Zij zullen in de ouderdom nog vruchten dragen, fris en groen zullen zij zijn, om te verkondigen dat de Heere waarachtig is, mijn Rots, in Wie geen onrecht is.