De eerste mislukking
Het is dan zover. Die schitterende vrouw in nood en pijn baart ‘een zoon, een mannelijk wezen’. Men heeft met deze uitdrukking enige moeite gehad. De één spreekt van pleonasme; de ander van een eigenaardige tautologie, waarvoor men zo nog geen verklaring heeft. Maar één zaak is duidelijk, en deze is precies voldoende. De wonderlijk aandoende uitdrukking is weergave van een hebreeuwse zegswijze (ben zakar), die we behalve in ander geschrift ook in de bijbel kunnen vinden (Jer. 20:15). In het boek Openbaring, ook in hoofdstuk 12, komen meer hebraïsmen voor. In de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap lezen we in dit laatste geval (Jer. 20), dat ‘een jongen’ is geboren; in de Statenvertaling: ‘een jonge zoon’. Het is de aanduiding voor een kind van het mannelijk geslacht. Deze zóón is waar het om gaat. Hij komt in de plaats van de eerste Adam en zal de laatste Adam zijn. (1 Cor. 15:14, 22; verg. Rom. 12:14). We horen immers tegelijk van zijn werkopdracht. Het is bestemd om met een ijzeren staf alle volken te hoeden. Hij is niet enkel de jonge zoon die de vrouw gebaard heeft. Hij is ook Gods zoon, d.w.z. de aangewezen gezalfde tot een bepaalde taak. Hij zal heersen; zal de koning zijn. De volken worden zijn erfdeel. De einden van de aarde zijn bezit. Het is opdracht, maar ook profetie. Hij heeft het maar voor het zeggen en de aarde valt aan zijn voeten.
Psalm 2 is een lied dat zingt van de dreigingen over de kerk. Maar tegelijk het lied van de macht van de Verlosser, van de laatste Adam. De kerk in nood mag vóór alles weten wie Jezus Christus is. Hij hééft als Johannes schrijft die macht ontvangen. Hij hééft die beschikking erkend. Hij hééft in die dagen waarin men het boek Openbaring opslaat ‘gevraagd’ (Psalm 2:7), en God hééft Hem gegeven alle macht in de hemel over de aarde. Hij werd rechtmatig bezitter van die woelige en almeer onstuimige wereld. En als de machten niet vrijwillig aan Hem zich onderwerpen, zal Hij hen verbrijzelen, zoals men met aardewerk dat doet. De machtige volken zijn breekbaar. De stèrke instrumenten van de draak zijn broze maaksels in de hand van Hem. De scepter van de koning, die gestyleerde knots, spéélt er eenvoudig mee. En wat die pottebakkersvaten aangaat: in de wereld van die tijd bekend. In Egypte bestond een gewoonte om de namen van de vijanden op vaatwerk te schrijven en dat vaatwerk in scherven te slaan. Stel ze maar gelijk met zulke vaten, die tegenstanders van Hem en dus van de vrouw! De draak grijpt er naast. Het kind van de vrouw ‘werd plotseling weggevoerd tot God en zijn troon’. Met de geboorte van de Heiland begint zijn hemelvaart. De draak kan naar Hem grijpen om Hem te ‘verslinden’ in Bethlehem, maar hij grijpt ernaast. De draak kan alles doen om te verhinderen, dat Hij als paaslam wordt geslacht (‘niet op het feest’, Marc. 14:2), maar hij grijpt ernaast. De draak kan naar Hem grijpen door Judas te gebruiken, maar hij grijpt ernaast: het kruis wordt de wereldverlossing en de werving van de troon. Het lijden en sterven van Christus is niet de ondergang van Hèm maar de nederlaag van de dráák. Het kruis is overwinning.
Met de woorden ‘haar kind werd plotseling weggerukt tot God en zijn troon’ wordt als in telegramstijl heel het werk van de Verlosser in zijn rechtsstrijd getekend. Hij vraagt en krijgt bevoegdheid. Want de verzoening is bewerkt. De vrouw is dan ook veilig. Het wordt nu aangeduid. Straks wordt het uitgewerkt. Het mag al even worden genoemd.
Als er verzoening is is God vóór haar. Hij heeft haar plaats bereid onder zijn bescherming. Het wordt ontzaglijk zwaar. De woestijntijd wordt getekend naar het aantal dágen: twaalfhonderdzestig. Wat duurt het lang! Nóg is het einde niet. De dagen worden afgeteld. Maar het zijn ook de dagen, gedurende welke geprofeteerd wordt (11:3). Dit is al eerder gezegd. De kerk in de woestijn staat midden in het volle leven. Ze vlucht niet weg uit de wereld. Dat komt in het vervolg duidelijk uit. Maar in de wereld is haar vluchten een zich toevertrouwen aan God. Met al zijn scheppersmajesteit moet hij voor haar zorgen. De tijd van het Nieuwe Testament is gekomen. Maar éér die tijd kan worden verstaan moet iets anders aan de orde komen.
Overgenomen uit: Komende in de wereld, diverse auteurs, onder redactie van ds. G. Zomer, Oosterbaan & Le Cointre B.V. – 1975, pag. 233-256