Opdat zij allen één zijn (3, slot)

Onderstaande het laatste deel van een toespraak van ds. R.H. Bremmer over het Schriftwoord: ‘Opdat zij allen één zijn’.


De kerkgeschiedenis in het licht van de verhoring van Christus’ gebed
En in het licht van de verhoring van dit gebed van Christus, luisteraars, moet u nu de ganse geschiedenis van de kerk zien. Dan krijgt u ook het rechte licht op de eenheid en op de verscheurdheid der kerk. Dan gaat u ook zien, welk kerkwerk in overeenstemming en welk kerkwerk tegen dit gebed van Jezus Christus ingaat. Dan gaat u in heel de kerkgeschiedenis, zoals die zich nu al bijna twintig eeuwen voor onze ogen heeft afgespeeld, iets zien van de verhoring van deze bede van Jezus Christus. Dan zult ge u ook voor de fout bewaren om vanuit de werkelijkheid van de verscheuring der Kerk of vanuit een of ander kerkbegrip te naderen tot deze woorden van Christus, om ze vervolgens vanuit die werkelijkheid of vanuit zo’n kerkbegrip te gaan interpreteren en uitleggen.

Wanneer u echter de geschiedenis en het leven van Christus’ kerk in het licht van deze woorden gaat zien, dan ziet u zo maar, dat de Vader ook vandaag en alle dagen van de wereld, deze bede van Zijn Zoon blijft verhoren. Want iedere keer, dat Satan vaste voet krijgt in de kerk en het Evangelie der souvereine genade gaat verduisteren, iedere keer, wanneer de Satan de eenheid van de apostelen en de apostolische leer aan de ene kant en de kerk, die na hen komt aan de andere kant, verbreken en verscheuren wil, door de kerk af te voeren van het fundament van apostelen en profeten, iedere keer grijpt de Vader in. Op grond van dit bidden van Zijn Zoon en brengt Hij Zijn Woord weer tot triumf in Zijn kerk. Dat is dus de achtergrond van de ganse geschiedenis van Christus’ Kerk. Al de strijd en worsteling, welke u de eeuwen door constateren kunt, is de strijd om deze eenheid te bewaren.

Het gaat in dien strijd dus niet om het bewaren van de eenheid van het instituut, van het kerkelijk gebouw. Als dat waar was, zou Rome gelijk hebben. Als de strijd om de bewaring van dit Woord van Christus zou betekenen, dat u tot elke prijs bij een bestaand instituut zou moeten blijven, dan zou de Paus gelijk hebben. De leus, dat men zich nooit mag afscheiden van de Kerk, al zijn haar zonden nog zo groot, is een door en door valse en onware leus. Dat hebben onze vaderen al verstaan, toen zij hun geloof beleden in art. 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en daar neerschreven, met hun hartebloed, in het gezicht van brandstapels en moordschavotten: dat het het ambt aller gelovigen is, zich af te scheiden van degenen die van de Kerk niet zijn en zich te voegen tot deze vergadering – dat is de eerder beleden ware kerk van Christus – het zij op wat plaats dat God ze gesteld heeft, ook al ware het zo, dat de Magistraten en plakkaten der prinsen daar tegen waren en dat de dood of enige lichamelijke straf daaraan hing. Daarom, al degenen, die zich van haar afscheiden of niet daar bij voegen, die doen tegen de ordinantie Gods. Men buigt zich dus niet onder dit gebed van Christus, wanneer men zegt, dat men zich nooit van een bestaand kerkinstituut mag afscheiden. Want om de bewaring van de eenheid van bestaande instituten heeft Christus niet gebeden.

Neen, hierom gaat het in deze Middelaarsbede van de Heiland: Hij bidt dat Zijn kerk steeds mag bewaren de eenheid met de apostelen en met de leer der apostelen. En tot die eenheid brengt Hij telkens Zijn kerk terug. Of is dat niet steeds de oorzaak geweest van de strijd in Christus’ kerk? U ziet het, als u de kerkgeschiedenis, ook de jongste, goed kent, telkens weer. Steeds tracht men aan dat door Christus in de apostelen gelegde eenheidsfundament toe te doen of af te doen. ledere maal, als Satan vaste voet krijgt in de kerk van Jezus Christus, wordt aan dat apostolisch fundament toegedaan of afgedaan. En wordt in de plaats van het Evangelie der vrije en souvereine genade gesteld een menselijke leer. Wat die leer ook moge zijn, of ze de grond der zaligheid moge stellen in onze persoonlijke vroomheid of wedergeboorte, of dat ze die stelt in de goede werken der christenen, ’t is een afvoeren van dat door Christus gestelde fundament.

Maar nooit laat de Vader dat blijvend toe. Telkens grijpt Hij weer in. Telkens gedenkt Hij dit gebed van Zijn Zoon en legt Hij opnieuw de eenheidsband tussen de apostelen en ons. Houdt Christus Zijne kerk in stand, zo mag de hel vrij woeden, gezeten aan Gods rechterhand, kan Hij haar wel behoeden.

Neen, wanneer Christus hier zou bedoelen de eenheid met een bestaand instituut, dan zou dat betekenen, dat de kerk nooit door de verleiding van Satan het eenmaal gelegde fundament zou kunnen prijsgeven, dat de eenheid met de leer der apostelen er altijd zou blijven. Maar de geschiedenis van Israël en ook ’t Nieuwe Testament en de ganse kerkgeschiedenis leren wel anders. Die eenheid is er niet automatisch. Ze blijft er altijd alleen door het trouw verhoren van de Vader van dit gebed van Zijn Zoon en door Zijn genadevol tot heerschappij brengen van Zijn Woord in Zijn kerk door Zijn genade alleen.

En daarmee zal het u tevens duidelijk zijn, luisteraars, dat wij afwijzen, dat de verhoring van deze bede van Christus hierin zou bestaan, dat er is een onzichtbare eenheid van alle gelovigen, dwars door, en over alle kerkmuren heen. Dat in die zin het “ut omnes unum sint”, opdat zij allen één zijn, zou moeten worden verstaan. Spreekt Christus hier over de onzichtbare Kerk? Maar Hij heeft het immers over hen, die door hun Woord in mij geloven zullen. Die door het door de apostelen, dat is door Zijn kerk gepredikte Woord in Hem zullen geloven. Christus denkt hier wel degelijk aan de zichtbare kerk, aan de kerk, aan welke Hij Zijn Woord, de grootste schat van Zijn genade, heeft toevertrouwd. Zoo wordt deze bede van Christus verhoord, heel de geschiedenis van Zijn duurgekochte kerk door is dit de grote vreugde voor allen, die Hem beminnen, dat zij, wanneer zij metterdaad die eenheid met het apostolisch fundament bewaren, zich opgenomen weten in het kerkvergaderend werk van de Heiland, dat voortgaat, naar luid van den Catechismus, van het begin der wereld tot aan het einde.

Intussen, luisteraars, Christus voegt nog iets aan deze woorden toe. Hij vervolgt: opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij in mij en ik in U, dat ook zij in ons één zijn, opdat de wereld gelove, dat Gij mij gezonden hebt. Wonderschone perspectieven opent de Christus U hier. Hoe oneindig wijd breidt zich in deze woorden de horizon van Zijn gebed uit. Gelijkerwijs Gij Vader in mij en ik in U, dat ook zij in ons één zijn. Nu de Heiland gebeden heeft om de eenheid van Zijn apostelen met de kerk, die na hen komt, bidt Hij thans dat die eenheid zo hecht moge zijn, als die tussen den Vader en de Zoon. Gelijkerwijs zij één zijn, zo zij ook Zijn kerk één met de apostelen. En daarmede wordt u nog verder licht op de door Christus begeerde eenheid geworpen. En bevestigen voorts deze woorden van de Heiland, wat wij over de eerste woorden van dezen tekst tot u spraken.

U moet er nu even goed op letten, welke eenheid de Heere hier bedoelt. Gelijkerwijs Gij Vader in mij en ik in U, dat zij ook allen één zijn. Reeds Calvijn heeft erop gewezen, dat hier niet bedoeld wordt de eenheid van Vader en Zoon in het eeuwige goddelijke wezen. Zeker, dat weet u, luisteraars. Vader en Zoon zijn van eeuwigheid één. Eén in hun eeuwig goddelijk leven. De kerk heeft dat zo schoon beleden, toen zij uitsprak, dat Christus is God uit God en Licht uit Licht. Van eeuwigheid en tot eeuwigheid zijn Vader en Zoon zo ook één. Maar dat bedoelt de Heiland hier toch niet. Hij treedt hier in deze bede voor ons als de Middelaar, als God en mens in één persoon, als de ambtsdrager Jezus Christus, die bezig is u te verlossen. En nu bedoelt Hij hier de eenheid, welke er tussen de Vader en Hem als de Middelaar is. En dat is de eenheid, welke uitkomt in de volkomen onderwerping van Hem, den Middelaar, aan het Woord en den wil van Zijn Vader. Welk een volmaakte eenheid, luisteraars, tussen de Vader en Zijn Zoon, onze Middelaar is dat. Zie Hem, heel Zijn leven door, in Zijn volmaakte gehoorzaamheid! Eén is Hij met de wil van de Vader, ook als dat van Hem het hoogste offer en het meest gruwelijke lijden vraagt. Eén is Hij met de Vader, ook als dat van Hem de zwaarste gehoorzaamheid vraagt.

En daarom zegt onze Heiland hier: gelijkerwijs gij Vader in mij en ik in U, dat zij allen één zijn. Zoals nu de Vader Zijn liefde tot Zijn Zoon doet uitgaan vanwege diens volmaakte gehoorzaamheid en gelijk Christus een is met de Vader in het gehoorzaam volbrengen van diens wil, zo bidt Christus nu, dat ook wij, de apostelen en de ganse kerk, die na hen komt, mogen rusten in die volmaakte liefdesgemeenschap van Vader en Zoon, mogen rusten in de waarachtige eenheid in het werk van de Vader en in het werk van de Zoon, ja in die beiden.

Die eenheid, luisteraars, groeit dan ook in de wereld, als verhoring van het gebed van Christus. Die eenheid groeit, waar men ter wereld ook, de gemeenschap van de ware Kerk van Christus onderhoudt. Die eenheid groeit, waar de Kerk, naar de eigen woorden van dezelfde Nederlandse Confessie, welke wij straks citeerden, de reine predikatie des Evangelies oefent, waar zij gebruikt de reine bediening der sacramenten, indien zij gebruikt de kerkelijke tucht om de zonden te straffen. Kortelijk, waar men ter wereld zich zo aanstelt, naar het zuivere Woord Gods, verwerpende alle dingen die daar tegen zijn, houdende Jezus Christus voor het enige Hoofd. Waar Christus’ Kerk dat doet, de eeuwen door en op alle plaatsen van de wereld, daar is de waarlijk katholieke Kerk, als een schone vrucht van deze bede van Christus, daar is die katholieke Kerk, waarvan, om nog eenmaal onze belijdenis te citeren, deze zegt in art. 27, dat zij niet gelegen, gebonden of bepaald is in een zekere plaats of aan zekere personen, maar zij is verspreid en verstrooid door de gehele wereld; nochtans te zamen gevoegd en verenigd zijnde met hart en wil in een zelfde Geest, door de kracht des geloofs.

Het is de door Christus afgebeden eenheid, uitkomend in het zichtbare, in het onderhouden van de gemeenschap met een Evangelieverkondiging, welke zich bindt aan het Woord der apostelen en aan die alleen, uitkomend ook in het gezamenlijk eten van Christus’ lichaam en het drinken van Christus’ bloed, aan een tafel, welke geopend is voor allen, voor wie Christus die opent en die gesloten blijft alleen voor diegenen, waarvoor Christus sluit, want Hij sluit en niemand opent, Hij opent en niemand sluit. Welk een zaligheid, luisteraars, en welk een vreugde zich zo te weten één met de apostelen, één met de Middelaar Jezus Christus, één in Hem met de Vader. Welk een verplichting ook voor alle christgelovigen, waar ter wereld, om die eenheid te zoeken, om alle valse eenheid tegen te staan, en te zoeken de gemeenschap met die kerk, welke wij zo-even door onze vaderen zagen beleden.

Ten slotte voegt Christus daar nog aan toe: opdat de wereld bekenne dat Gij mij gezonden hebt. In zijn uitlegging op het Evangelie van Johannes verwijst Calvijn hier naar de jongste dag. Eenmaal zal de dag komen, dat zelfs de verworpenen, de ongelovigen, door het zien van de grote schare, welke niemand tellen kan, zullen moeten toegeven, dat Christus geen bedrieger was, maar wel waarlijk degene, waarvoor Hij zich uitgaf. Hun ogen zullen dan, zegt Calvijn, verblind worden door de glans van Zijn majesteit. Wij geloven trouwens, dat deze laatste woorden van Christus ook kunnen beteekenen, dat door de trouwe bewaring van de eenheid met Christus en de apostelen er steeds uit de wereld getrokken zullen worden tot de kennis van Christus.

Ut omnes unum sint, opdat zij allen één zijn. Het is een geweldige bede van Christus. Ze heeft de Kerk alle eeuwen door gefascineerd. Ze is ook weer steeds misverstaan in de kerk, deze bede van den Heiland.

Wij willen eindigen. Zie Hem nog eenmaal in de Paaszaal, luisteraars, de Heiland, dit woord biddend: vóór Hem Zijn geliefde apostelen, en daarachter breidt zich voor Zijn ogen uit de schare, welke niemand kan tellen, de kerk van alle plaatsen en alle tijden, zoals die eenmaal samenvergaderd zal staan voor Zijn troon. O, Hij ziet de Satan rondgaan als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou kunnen verslinden. Heeft hij daarnet niet Judas losgewrikt uit het twaalftal? Welk een gevaren bedreigen Zijn kerk, wat zal het een strijd kosten om het Evangelie zuiver te bewaren. Maar zie: Christus bidt: Vader, ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen, die door hun Woord in mij geloven zullen. Opdat zij allen een zijn, gelijkerwijs Gij Vader in mij en ik in U. Zo bad de Clyistus. En de Vader hoorde en verhoort nog elke dag tot aan het einde der wereld Zijn bede. De eenheidsband tussen apostelen en kerk blijft altijd weer bewaard, zij het door strijd.

Laat ieder van u die dit gehoord heeft, en die de zaak van Christus’ Kerk van harte liefheeft, zich naar deze bede van Christus richten. Dan vindt u de weg in de verwarring van deze tijd, ook op kerkelijk gebied en dan verstaat u ook de volle diepte van de woorden, waarmee Gods grote knecht Calvijn eens een brief aan kardinaal Sadoletus besloot, dien hij geschreven had inzake de eenheid der Kerk: “Geve God, dat gij, Sadolet, met al de uwen, eens zult inzien, dat er geen andere band van Kerkelijke eenheid is dan het feit, dat de Heere Christus, die ons met God de Vader verzoend heeft, ons uit de verstrooiing in de gemeenschap Zijns lichaams verzamelt, opdat wij zo alleen door Zijn Woord en Zijn Geest tot één hart en één ziel samen opwassen”.