Opdat zij allen één zijn (2)

Onderstaande het vervolg van een toespraak van ds. R.H. Bremmer over het Schriftwoord: ‘Opdat zij allen één zijn’.


De betekenis van Christus’ woord

Het was met opzet, luisteraars, dat ik enkele meningen in het huidige christendom de revue liet passeren om zo u iets te laten zien van de wijze, waarop dit Woord van de Heiland in onze tijd wordt verstaan. Het wordt thans tijd, dat wij ons haasten het Evangelie in het verband, waarin het dit Woord doorgeeft, zelf te laten spreken. Want de ware zin van dit woord van den Christus blijft ons verborgen, wanneer wij geen scherp acht geven op het verband, waarin het gesproken is. En al is dat zoeken naar het verband soms een weinig vermoeiend, we zullen het, om ons levens wil, niet mogen nalaten.

De Heere Christus heeft deze woorden gebeden in de Paaszaal. De grote nacht van het lijden en van zijn dood is aanstaande. Hij heeft met zijn jongeren het laatste Avondmaal gevierd. Zojuist heeft Hij Judas heengezonden uit de Paaszaal. En de Heiland maakt zich gereed nu zijn laatste grote gehoorzaamheidswerk te beginnen. Hoor, Hij bidt nu tot de Vader. Het is een lang gebed geworden en Johannes, de Evangelist, heeft nauwkeurig geluisterd en het ons doorgegeven. En als u dit gebed uit Johannes 17 nauwkeurig leest, dan ziet u, dat uw Heiland hier voor drie onderscheiden groepen bidt.

Eerst bidt Hij voor Zichzelf: Vader, verheerlijk Uw Zoon, opdat Hij ook U verheerlijke, o Vader. Daarna slaat Christus zijn blik op zijn jongeren, die rondom Hem zijn gezeten en Hij bidt ook voor hen: “Ik heb hun Uw Woord gegeven; en de wereld heeft ze gehaat, omdat zij van de wereld niet zijn, gelijk als ik van de wereld niet ben. Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van de boze.” En dan tenslotte gaat Christus bidden voor zijn kerk. Voor de velen en velen die na Hem zullen komen en die de boodschap van de apostelen zullen horen. Hij gaat dan bidden voor de ganse kerk der eeuwen. Hij omvat dan zijn ganse kerk in zijn Middelaarsliefde. Vader, zegt Christus, ik bid niet alleen voor dezen, dat zijn de apostelen die daar voor Hem zitten, maar ook voor hen die door hun Woord in mij geloven zullen, en dan komen de woorden van onze tekst: opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij Vader in Mij en ik in U, dat ook zij in ons één zijn, opdat de wereld gelove dat gij mij gezonden hebt.

En nu wordt de zin van deze woorden ons duidelijker. Nu zien wij dit machtige woord van Christus hier staan in zijn volle bedoeling. Opdat zij allen één zijn. Daarmee bedoelt Christus dus niet slechts degenen die door hun Woord, nl. door het Woord der apostelen in Hem geloven zullen, de kerk die na zijn opstanding en hemelvaart er zal komen, maar daarbij sluit Hij óók de apostelen in. Opdat zij allen één zijn, nl. de apostelen daar vóór Hem en de kerk die na hen komen zal, getrokken door hun Woord. En voor die beiden, de apostelen hier en de kerk straks, bidt nu de Christus. Vader, wil Hij als het ware met deze woorden zeggen: Vader, houd ze één, mijn apostelen en mijn kerk die na hen zal komen. Vader bind ze samen, houd die kerk, die komt, vast op het fundament van de apostelen en van de apostolische leer. Vader, houd mijn kerk met de apostelen één in ’t gemeenschappelijk belijden van mijn Naam

Hier ziet u nu, luisteraars, de volle zin van dit majesteitelijk Woord van de Christus. Hier ziet u de Christus staan bij de troon van de Vader. Hier ziet u Hem bidden, niet alleen maar voor de jongeren, die hier om Hem heen zijn geschaard, maar biddend voor de ganse wereldkerk, die komen zal. En hier in de nacht, in welken Hij verraden zal worden, draagt Hij ons allen op aan de Vader en worstelt Hij om het behoud van zijn duur te kopen Kerk. Vader, ik bid niet alleen voor die elf discipelen hier, maar ook voor héél mijn kerk, die na hen komt. Opdat zij allen één zijn, één in het bewaren van de leer der apostelen, één in het bewaren van het Woord der genade, opdat er Vader, geen breuk kome, tussen deze apostelen en hun belijden hier en de kerk, die door hun Woord in mij geloven zal.

Luisteraars, het is alsof de Christus hier profetisch de eeuwen in ziet, die komen gaan. Hij kent waarlijk wel de zwakheid van Zijn volk. Hij kent ook de listige pogingen van Satan om Zijn kerk van dat eenmaal gelegde fundament der apostelen af te trekken. Hij weet, hoe al dadelijk na Zijn hemelvaart de strijd in Zijn kerk zal losbarsten om het Woord der apostelen zuiver te bewaren. Hij weet, hoe moeilijk het voor het vlees van Zijn kerk vallen zal, het Evangelie van de gekruiste en opgestane Christus, het Evangelie der souvereine genade, te bewaren. Hij weet ook, hoe er in de kerk altijd weer de neiging zijn zal, de grond van de zaligheid te gaan leggen niet in Zijn offer en bloed alleen, maar ook in de wedergeboorte, of de bevinding of de goede werken van de mens. Hij weet hoe de kerk telkens weer zal ophouden te roemen in de vrije genade alleen. Hij weet dat alles zó goed.

En nu staat Hij gereed Zijn grote offerande te gaan brengen voor de kerk van alle tijden. Hij staat gereed die kerk te gaan zaligen door Zijn bloed. Maar Hij weet ook, hoe weinig Zijn kerk zich telkens weer zal willen laten zaligen door dat bloed alleen. Hoe weinig zij de grond voor de zaligheid en voor het geloof zal zoeken in het Woord van dat kruis en van dat offer alleen. Hij weet, dat daarom steeds weer de strijd in Zijn kerk zal ontbranden, om dat Evangelie der souvereine genade zuiver te bewaren. Hoe aan dat Woord der apostelen telkens zal worden toe gedaan. Hoe daaraan steeds weer zal worden toegevoegd een menselijke leer aangaande de goede werken of aangaande de wedergeboren christen. En omdat Jezus Christus dat alles weet, daarom bidt Hij hier: Vader, maak mijn kerk tot nasprekers van de goede belijdenis van Petrus. En weer de Satan, o Vader, opdat hij Mijn kerk niet afvoere van het eenmaal gelegde fundament. Dit is met recht Zijn hogepriesterlijk gebed tegen alle dwaalleer en verleiding van Satan in, dit is het gebed van de Christus, om de kerk te bewaren bij het Evangelie der souvereine en vrije genade.

En dat gebed, luisteraars, dat door Christus werd opgezonden in de Paaszaal, in de nacht van Zijn lijden, dat gebed werd door de Vader verhoord. De Vader hoorde Zijn Zoon wel, toen Hij daar bad voor Zijn apostelen en voor héél de kerk, die door hun woord in Hem geloven zou. Christus’ gebed in de Paaszaal verklonk niet op de aarde, maar het drong omhoog, door alle sferen heen, tot de troon van de Vader. Ja, het is hier alsof u Jezus Christus in deze gebedsworsteling Zijn apostelen en heel Zijn kerk ziet dragen voor des Vaders heilige troon. Het is de Middelaar, die hier Zijn Middelaarsgebed bidt. En de Vader hoorde die woorden en Hij heeft ze verhoord. De Vader zag immers achter dit gebed heel het lijden en sterven van Zijn veelgeliefden Zoon, de Vader zag immers daarachter diens ganse Middelaarsworsteling. De Vader verhoorde dit gebed, dat geloven wij, omdat Hij elk gebed van Zijn Zoon heeft verhoord. Omdat alle gebeden van de Christus waren gericht naar ’s Vaders wil en ’s Vaders gebod.

image_pdfimage_print