Ons moederland in de Hemelen

Onderstaande Schriftoverdenking over de Hemelvaart is van de hand van ds. B. Holwerda.[1]


Ons burgerschap is echter in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus, Die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het gelijkvormig wordt aan Zijn verheerlijkt lichaam, overeenkomstig de werking waardoor Hij ook alle dingen aan Zichzelf kan onderwerpen.

~Filippenzen 3:20,21

 

We moeten wél toezien, dat de Hemelvaartsdag voor ons ook werkelijk een feest blijft. We leven toch heel vaak zo, alsof Jezus’ opvaart tot de Vader voor ons hierbeneden een verarming betekent. Het dringt vaak zo weinig tot ons door, dat het ons nút was, dat Hij van ons heenging, en dat Hij ons ten goede daar is, totdat Hij wederkomt om te oordelen de levenden en de doden. Het gevaar is groot, dat we Christus in de hemel ons als ‘non-actief’ voorstellen. En zodra we dat doen, is het hemelvaartsféést ons onmogelijk geworden.

Welk nut heeft de hemelvaart ons gebracht? En wat moeten we van Christus na Zijn hemelvaart verwachten?

 

Burgers van het hemelrijk
Paulus spreekt in zijn brief aan de Filippenzen erover, dat de wandel van de christenen in de hemel is. Dat woord ‘wandel’ is niet erg duidelijk. In de hemel wandelen, wat ís dat? Is het dit, dat we ons veel met de hemel bezighouden, en ons niet zoveel interesseren voor alles wat op de aarde gebeurt? Wil het zeggen, dat we een hemelse gezindheid hebben?

De vertaling van het Bijbelgenootschap (NBG 1951) heeft dit: wij zijn burgers van een rijk in de hemelen. Dat is al veel duidelijker, en het wordt helemaal doorzichtig, wanneer we ons herinneren het eigenaardige karakter van Filippi.

Deze stad was namelijk ook volgens de bijbel een kolonie. Een Romeinse nederzetting dus, op niet-Romeins gebied. Kolonisten wonen niet in hun vaderland, ze zijn ‘in den vreemde’. Maar ze leven daar in het buitenland toch wel naar de wet van het vaderland, dat ze achterlieten; en ze behartigen daar niet hun eigen belangen, maar de belangen van het rijk, waarvan ze zijn uitgegaan.

Zo gaat het ook met de Filippenzen. Ze zijn Romeinen, bezitten het Romeinse burgerrecht, leven naar Romeinse wet en Romeinse zede. Maar ze doen dat als kolonisten, ver van hun vaderland. Dit moet u dus wel bij kolonisten onderscheiden: hun woonplaats ligt ergens in Macedonië, maar hun moederland, het rijk, waarvan ze burgers zijn, dat ligt niet in Macedonië; dát ligt in Rome.

Zeer waarschijnlijk heeft Paulus zich nu, in zijn prediking van het evangelie te Filippi, aangesloten bij wat ze uit de praktijk van hun leven kenden. Ze wisten heel goed, dat zij als Romeinen in hun stad geen barbaarse zeden en gewoonten mochten invoeren (verg. Handelingen 16:20,21). Ze beleefden dat elke dag: hun moederland lag in Rome.

Nu zegt Paulus: Inderdaad, nationaal-politiek gezien bent u burgers van het Romeinse rijk. Maar als Christen bent u burgers van een rijk in de hemelen. En u staat hier op aarde dus als kolonisten van dat hemelrijk. U bent hier niet voor uw eigen plezier of gemak, maar u hebt de roeping om hierbeneden naar de stijl van boven te leven. U behoort bij het rijk boven.

 

Hemelvaart: weten bij welk rijk we behoren
Daar waren namelijk in de kerk te Filippi mensen binnengedrongen, die ‘aardse’ dingen bedachten. Mensen dus, die hoewel ze behoorden als burgers bij het hemelrijk, gingen leven naar de wetten van de ‘aarde’, die zich gingen aanpassen bij de zondige stijl van deze wereld.

Maar Paulus zegt: dat kan niet. Als een kolonist daar in Filippi de Macedonische levensstijl zou overnemen en de wetten van de barbaren zou erkennen, dan zou hij geen goed kolonist meer zijn; hij zou immers daarin verraad plegen aan zijn moederland. Maar daarom zijn dan ook die Christenen, die deze wereld gelijkvormig worden, en zich aanpassen bij de levensstijl van de ongelovigen, ontrouw geworden aan hun roeping: ze hebben verraad gepleegd aan de hemel, en de belangen van Christus’ hemels koninkrijk niet gediend.

Dit nu danken we aan de hemelvaart van Christus. Want toen is niet slechts Hij opgevaren naar boven, maar Hij heeft ons mede in de hemel gezet. Wij zijn door de hemelvaart burgers geworden van het rijk, waar Christus reeds vertoeft. En Hij heeft ons op aarde achtergelaten om als Zijn kolonisten de belangen van Zijn rijk hier te dienen en de invloedssfeer van dat rijk steeds meer uit te breiden.

Hemelvaart vieren betekent dus allereerst, dat we weer weten, bij welk rijk we behoren: bij het zondige rijk van de ‘aarde’, dan wel bij het hemelse koninkrijk van onze Here Jezus Christus. En wie de hemelvaart gelooft, ziet zijn roeping weer, om op geen enkel levensterrein zich aan te passen bij de stijl van beneden, maar op elk terrein te leven naar de wet van boven. Hij zal het niet kunnen hebben, dat de principiële antithese (tegenstelling) tussen hen, die aardse dingen bedenken, en de anderen, van wie het moederland in de hemelen is, ooit verdoezeld wordt.

 

Jezus Christus komt naar ons toe
Dus maakt de hemelvaart het op aarde nooit gemakkelijk voor de gelovigen. We zijn hier werkelijk vreemdelingen gemaakt. We zullen nu altijd tegen de stroom moeten oproeien, en veel tegenkanting ondervinden van allen, die het rijk van de ‘aarde’ helpen stichten in hun bedenken van aardse dingen.

De taak van de kolonisten is erg zwaar, omdat ze altijd in de vreemde zijn.

Maar Paulus weet de Christenen in Filippi heerlijk te troosten. “Waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten”.

Dat is niet: we gaan eens naar Jezus toe, maar: Jezus komt eens naar ons toe. Heel veel Christenen, van wie het leven zwaar werd, verlangen ernaar tot Jezus te gaan. Ze willen graag repatriëren. En die wens is heel vaak te begrijpen. Maar wie zo begeert, laat toch eigenlijk de kolonie los. Als hij maar weer naar huis mag gaan, is het hem goed. Maar hij bekommert er zich niet om, of de belangen van zijn rijk worden gediend.

Paulus weet een betere troost. Jezus Christus komt als Zaligmaker naar ons toe. Hij is met haast op weg, om Zijn kolonisten bij te staan in hun vermoeiende taak. Hij komt, om hen hierbeneden zalig te maken, door de grenzen van Zijn rijk uit te zetten, en het vreemde land in te lijven.

Het schijnt heel vaak een hopeloze strijd tussen de ‘aardse’ en de hemelse machten. De kolonisten moeten vaak terugtrekken. Maar ze kunnen toch getroost zijn: hun strijd is niet tevergeefs; straks komt hun Heer naar hen in de kolonie, om het in te lijven bij het moederland. Ze behoeven niet terug te verlangen naar hun moederland, hun moederland komt vanzelf naar hen toe.

Dan is de vreemdelingschap vergeten, want de kolonie zélf werd moederland.

 

[1] B. Holwerda, De wijsheid die behoudt (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1957), p. 156 e.v. De tekst is licht gemoderniseerd en er zijn tussenkopjes aan toegevoegd.

image_pdfimage_print