Om de ware katholiciteit (3, slot)

Door: M.R. Vermeer

Wat kunnen we als gelovigen soms zorgen hebben over de situatie van het christendom en de kerk in ons land en daarbuiten. Wereldwijd lijkt in veel gebieden, voor zover wij kunnen overzien (!), sprake te zijn van kleine kerken of groepen gelovigen. In ons land lijkt de kerk vanuit menselijk gezichtspunt verbrokkeld en verscheurd. Kunnen wij nog katholiek zijn?

Het evangelie afgewezen
Nu hoeft het ons niet te verwonderen wanneer het evangelie op weerstand stuit en tot verdeeldheid leidt. Het evangelie brengt scheiding, vanaf de ‘moederbelofte’ (Gen. 3:15) tot de jongste dag. Wel heel duidelijk is dit naar voren gekomen tijdens het leven van de Here Jezus op aarde: “Want Ik ben gekomen om tweedracht te zaaien” (Matth. 10:35a), door de nauwste familiebanden heen. Vooral het evangelie naar Mattheüs tekent ons duidelijk de ontvangst van het evangelie door Israël, en de werking van het evangelie. We willen dan ook kort letten op enkele lijnen in dit evangelie.

Het evangelie naar Mattheüs geeft als het ware de levensbeschrijving van de Here Jezus, onderbroken door een vijftal redevoeringen: de bergrede (5:1 – 7:27), de rede bij de uitzending van de twaalf discipelen (10:5-42), de gelijkenisrede (13:1-52), de gemeenterede (18:1-35) en de eindtijdrede (23:1 – 25:46).[1] Deze redevoeringen geven het onderwijs van de Here Jezus, ook Zijn onderwijs met betrekking tot de weerstand die het evangelie oproept.

In de bergrede, terwijl nog een grote menigte Jezus volgt, wordt duidelijk dat niet allen die “Here, Here” (7:21) zeggen ook het koninkrijk zullen binnengaan – er zijn wolven in schapenvacht die de kudde bedreigen (7:15). In de rede bij de uitzending van de twaalf discipelen zegt de Here Jezus nadrukkelijk: “De discipel staat niet boven de meester” (10:24) – ook de discipelen zullen vervolgd en gesmaad worden. In de gelijkenisrede wordt duidelijk dat de weerstand bij het volk Israël zo groot is, dat er een oordeel van verharding komt: Jezus gaat in gelijkenissen spreken en zij die niet willen zien en horen, zullen ook niet meer kunnen zien en horen (13:10-17).

Geen mislukking
Een verdrietige zaak, wanneer het evangelie op ongeloof stuit. Wat kunnen gelovige kinderen van God hiervan een verdriet hebben of zelfs in vertwijfeling raken. Voor Paulus in later dagen was de verharding van Israël een ‘grote droefheid en voortdurende smart’. Israël, Gods eigen verbondsvolk, wijst de Messias in grote meerderheid af… Is Gods Woord soms vervallen (Rom. 9:3,6)? Is het evangelie een mislukking?

In het evangelie naar Mattheüs bevindt zich ook een andere lijn, naast die van de verwerping van Jezus door het volksgeheel: uit het volk Israël wordt de kerk gevormd. Juist wanneer de afval onder het volk Israël groeit, wanneer er zoveel ongeloof is bij het volk (zie 13:38) en haat van de kant van de Farizeeën en Sadduceeën (16:11), openbaart de Here Jezus dat de gemeente zal worden gebouwd op het fundament van apostelen en profeten (16:18-20).

Een weg van kruisdragen
Deze gemeente kan echter uitsluitend worden gebouwd op grond van het verzoenend lijden en sterven van Christus. De gemeente wordt gevormd in een weg van kruisdragen, waartegen het ‘vlees’ zich verzet, zoals bij Petrus die uitriep: “God zij u genadig Here, dit zal beslist niet met u gebeuren!” (16:22). Een weg waaraan ook de nieuwtestamentische gemeente wordt gebonden, zoals Kamphuis opmerkt:

“Wanneer Christus Zijn levensweg aan Zijn gemeente heeft geopenbaard, de weg van de messiaanse vrijmaking, dan bíndt Hij zijn gemeente ook aan die weg en ieder, die die weg niet wil, wordt door Hem voor satan gescholden: vreselijk is het te vallen in de handen van de Zoon van de levende God!”.
Maar wie wel aan Zijn verlossings- en vrijmakingsweg zich bindt, omdat hij aan de Verlosser en Vrijmaker zich in het geloof gebonden heeft, die zal de wég altijd zien voortgaan, want de Verlosser verdwijnt niet uit het midden van de Zijnen vandaan.
Die Zijnen, die aan Zijn weg zich binden – het voor vlees en bloed niet te ontdekken spoor! -zullen die weg vaak kennen als een smalle weg, want dit heeft Gods volk niet gewild en niet begeerd door het vlees; ook niet door het religieuze vlees, omdat het verlossing achter Jezus Christus aan is. Daarom is het voor het vlees altijd een weg van het fiasco, de gegarandeerde mislukking: de schamele rest; het povere getal: twee of drie; het veelvoud kan niet kleiner!”[2]

Twee of drie
De Here Jezus openbaart niet alleen dat de gemeente zal worden gebouwd op het fundament van apostelen en profeten, op de zuivere prediking van het Woord, maar geeft ook onderwijs over de orde van de kerk. In de gemeenterede (18:1-35) geeft Hij, na de vraag van de discipelen wie de ‘grootste’ is, een kerkorde: geen kerk mag over andere kerken, geen ambtsdrager mag over andere ambtsdragers, geen ambtsdrager mag over andere gelovigen heersen (18:1-5). Een kerkorde die tot de grondslag van de kerk behoort: wee degene die één van de kleinen doet struikelen (18:6,10), die buiten plaatst waar Christus niét buitensluit.

Een kerkorde die ook voorschrijft dat de gemeente tucht moet uitoefenen, bijvoorbeeld wanneer een broeder tegen een andere broeder zondigt: eerst door persoonlijk vermaan (18:15), daarna met getuigen (18:16) en ten slotte door de gemeente (18:17). In de gemeente van Christus wordt gebonden en ontbonden: “Alles wat u op de aarde bindt, zal in de hemel gebonden zijn; en alles wat u op de aarde ontbindt, zal in de hemel ontbonden zijn” (18:18).

De nieuwtestamentische gemeente van de ‘smalle weg’, de ambtelijke vergadering van slechts twee of drie, mag en moet de sleutels van het hemelrijk bedienen. Waar deze sleutels worden bediend, waar deze kenmerken aanwezig zijn, is de kerk – ongeacht het getal:

“Waar twee of drie in Mijn Naam bijeengekomen zijn, daar ben Ik in hun midden” (18:20).

Het geheimenis van de katholiciteit
Twee of drie, het kleinste veelvoud, en toch een katholieke kerk. Hoe kan dat? Omdat deze gemeente vergadert in Christus’ naam:

“Maar onze hoogste Reformator en Verlosser vertroost ons op de smalle weg, op het nooit ontdekte spoor; want Hij geeft deze messiaanse gemeente, deze ware, christelijke kerk mateloos rijke beloften mee: in déze gemeente breekt de toekomende eeuw zich baan door de verkondiging van de Zoon van de levende God. Daarom wordt híer gebonden en ontbonden, en dat maar niet met het gezag van ménsen, maar met dat van Gód; daarom vallen híer de laatste beslissingen. Waarom?
Misschien omdat die messiaanse gemeente uit knappe koppen bestaat? Een opeenhoping van intellect? Wel nee. Hier is maar één antwoord: omdat er in de troon van God een Man is, die dood geweest is en Hij leeft.
(…)
Daarom is het ook zo te verfoeien, wanneer men het ‘geheimenis’ van de katholiciteit van de kerk uitspeelt, hoe dan ook, tegen de roeping tot reformatie. En bang voor die reformatie is, omdat men bang voor het fiasco is, of als men, wat men ‘fiasco’ acht te zijn, gaat neutraliseren door van de armoe van de ‘twee of drie’ gaat lokken naar de onbestemde veelheid van al de openbaringen van het Lichaam van Christus. Wat zoekt u de Levende bij de doden? Dat is het ‘geheimenis’ van de katholiciteit dat Christus bij de Zijnen, bij hen, die, ook al schijnt het, dat dàn al hun wegen doodlopen, Zijn Naam tot het principe van hun vergaderen gemaakt hebben.
(…)
Want de kerk heeft als katholiek herkenningsteken die Naam van Christus. ‘Naam’ dan in Schriftuurlijke zin opgevat, geen etiket, dat verder geen inhoud heeft, maar de openbaring, waarin Christus met al Zijn heilsweldaden tot de Zijnen komt. En omdat die Naam een katholiek herkenningsteken is, is het tegelijk een exclusief herkenningsteken: de kérk herkent men niet aan ‘de grote menigte’ of aan de ‘oudheid’, maar alleen aan die éne Naam van de Levende: in haar hebt u met Hém te doen”.[3]

Kunnen wij nog katholiek zijn?
We hebben gezien hoe op een synode van DGK met de ‘katholiciteit’ als paraplubegrip allerlei besluiten en handelingen worden verdedigd, waarbij de vraag is of deze besluiten en handelingen ook overeenkomstig Gods Woord en de kerkorde zijn. Besluiten en handelingen die tot verwarring in, en verscheuring van, het kerkelijke leven hebben geleid.

Hoe kunnen wíj nog katholiek zijn? Moeten we onrustig om ons heen zien, groei en expansie najagen? Water bij de wijn doen, omdat ons getal zo klein is?

De opdracht waarvoor de katholiciteit ons stelt, kan slechts gestalte krijgen wanneer de katholiciteit eerst als gave van Christus wordt beleden. De ware katholiciteit wordt niet allereerst als feitelijk gegeven waargenomen, maar als geloofszaak beleden. We geloven (weten en vertrouwen) toch dat de Here zijn kerk bewaart, dat zij verspreid is over de gehele wereld en van alle tijden is?

Wanneer zo de katholiciteit als geloofszaak wordt beleden, zal zij ons nooit op gespannen voet brengen met de gehoorzaamheid aan Gods Woord. De katholiciteit sluit dan juist in dat ons gehele (kerkelijke en persoonlijke) leven in de volle breedte onder Gods heerschappij wordt gesteld. Alleen zó, onder gehoorzaamheid aan Gods Woord, mag kerkelijke groei en verdieping als zegen van de Here worden ervaren; mogen en moeten er allerlei initiatieven worden ontplooid en acties ingezet. De katholiciteit geeft ons dan, ook als dat een ‘smalle weg’ inhoudt, uitzicht op een rijke toekomst: ‘Wie zijn zij, en waar zijn zij vandaan gekomen? Dezen zijn het, die uit de grote verdrukking komen, en ze hebben hun gewaden wit gemaakt in het bloed van het Lam’ (Openb. 7:13-14).

[1] Deze redevoeringen eindigen steeds met de formule: ‘Toen Jezus deze woorden/opdrachten… gesproken had’ (7:27, 11:1, 13:53, 19:1, 26:1).

[2] J. Kamphuis, Verkenningen I. Opstellen over Kerk en Uitverkiezing (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1963), p. 85.

[3] Kamphuis, op. cit., pp. 86-87.

image_pdfimage_print