Niet uitgeschakeld

Vandaag aflevering 4 in de rubriek ‘Genade geneest’.

 


 

Het is een groot ding lid van Gods kerk te zijn. Wij vinden het misschien een hele gewone zaak. De meesten van ons zullen ‘in de kerk’ geboren zijn en daarom wellicht nooit of zelden er aan denken wat een bijzonder voorrecht zij van God ontvangen hebben, door lid van de kerk te zijn, lid van de kerk, waaraan de woorden van God zijn toebetrouwd. Als het dan maar zo is dat ook u dankend en blijmoedig spreekt met de christenen in de Heidelbergse Catechismus: dat ik daarvan een levend lidmaat ben en eeuwig blijven zal. En als u dat door Gods genade mag zeggen, dan is er bij u ook een hartelijk meeleven en meearbeiden met en voor de kerk. Dan wordt het geven voor de kerk, het bezoeken van de kerkdiensten, het aanwenden van tijd en kracht voor de kerk niet een plicht, veel minder een koude lastige plicht, maar een wonderlijke genade, dat wij dat mogen doen.

Misschien zegt iemand van u, dat hij door ouderdom, zwakte of ziekte niets meer voor de kerk kan doen, gesteld dat hij het zou willen. Maar dat is een groot misverstand. Niets is minder waar dan dit.

Geen enkel kerklid is overbodig. En laten wij er ons hiervan bewust zijn, dat de Heere, zolang Hij ons hier laat, nog een taak voor ons heeft. En als Hij hier voor ons niets meer te doen heeft, dan, niet eerder en niet later, neemt Hij ons van hier weg en neemt Hij ons op in heerlijkheid, plaatst Hij ons over van het gedeelte van de kerk dat op aarde leeft, naar het gedeelte dat in de hemel is.

Dan. Niet eerder en niet later.

Een oude invalide zuster van de gemeente klaagde een keer tegen mij: ik kan niets anders meer voor de kerk doen dan bidden. Alsof ze daardoor niet heel wat voor de voortgang van het werk van de Heere deed. Alsof bidden maar een surrogaat voor werken was.

Gezegend de kerk, die niet alleen werkers, maar ook bidders kent. Zeker, met bidden alleen komen we er niet, er moet ook gewerkt worden. Met werken alleen komen we er ook niet, er moet ook gebeden worden. U kent misschien dat oude versje wel dat in mijn schooljaren al gezongen werd: bid en zing, want geen ding gaat er zonder bidden goed.

Daarom is niemand in de kerk van de Heere uitgeschakeld. Staat niemand aan de kant. Wordt niemand gepasseerd.

Het kan in ons gewone leven wel eens voorkomen dat we door welke oorzaak ook ons uitgerangeerd voelen. Alsof wij voortaan nutteloze burgers van de staat zijn, die eigenlijk niets meer presteren en daarom evengoed zouden kunnen worden gemist. Zo iets vindt in Gods kerk niet plaats.

De Schrift spreekt nogal gauw eens over de betekenis van oude kerkleden, die hier om zo te zeggen, niet meer kunnen komen. En dat geldt evenzeer van zieken en zwakken.

Denk maar eens aan wat Paulus tot Titus zegt: oude mannen moeten nuchter zijn, waardig, bezadigd, gezond in het geloof, de liefde en de volharding. Oude vrouwen eveneens priesterlijk in haar optreden, niet kwaadsprekend, niet verslaafd aan de wijn, in het goede onderrichtende.

Voorbeelden en toonbeelden van Gods genade in het midden van de gemeente.

En denk ook aan de bede in Psalm 71: wil mij tot mijn ouderdom en grijsheid niet verlaten, o God. En waarom niet? Totdat ik aan dit geslacht Uw arm verkondig, aan ieder die komt, Uw sterkte.

En dan Psalm 92: zij zullen in de ouderdom nog groen en fris zijn en nog vruchten dragen. En waarin bestaan die vruchten?

Om te verkondigen dat de Heere waarachtig is, mijn Rots, in Wie geen onrecht is.

Nee, inderdaad, niemand uitgeschakeld, aan de kant gezet.

Niemand!

Ook u niet!

image_pdfimage_print