Niet de dood, maar het leven overwint

Vandaag aflevering 18 in de rubriek ‘Genade geneest’.

 


 

U begrijpt, wat hier boven staat, geldt niet voor elk mens, maar voor wie de Heere vreest in oprechtheid van het hart.

We zouden dat zo niet zeggen. Als we te rade gaan met wat zien en waarnemen kunnen, dan komt de vraag onwillekeurig naar boven: wat baat brengt het te behoren bij het volk van God? Enerlei immers wedervaart de rechtvaardige en de goddeloze. Zij gaan beide naar de dood en naar het graf.

En als wij weer een gedolven graf op het kerkhof moeten vullen met het dode lichaam van een mensenkind, dat toch de Heere oprecht heeft liefgehad, dan overvalt ons een gevoel van weemoed en smart.

Immers, daar liggen ze in dichte rijen, die afgescheurd zijn van liefhebbende harten, die eenmaal met ons opgingen naar de voorhoven van de Heere, om de Heere groot te maken, maar hun liefde tot God en tot de Heiland redde hen niet van de dood.

Daar liggen ze naast elkaar, ouden van dagen, ten grave gesleept door hun ouderdom, mannen en vrouwen in de kracht van hun leven, die naar ons oordeel voor hun gezin en werk niet konden worden gemist, daar spreken de grafstenen van de afgesneden levens van hen, die nog in de lente van het leven stonden en vol idealisme de toekomst tegemoet gingen en van hen, die nog maar nauwelijks het levenslicht aanschouwd hadden, ja zelfs is daar plaats voor hen, wiens ziel reeds van hen werd weggenomen voordat zij ter wereld kwamen.

De begraafplaatsen spreken de droeve taal van de zondemacht, al maakt men er ook lusthoven van en worden de graven onder de bloemen bedolven, daar laat God ons horen – als wij maar luisteren willen – wat de mens heeft bereikt door zijn afval van de levende God. Zoals hij uit stof genomen is, zal hij tot stof wederkeren.

En Gods volk moet niet minder de gang naar de dodenakker maken, dan de ongelovigen.

Maar daar is bij alle overeenkomst toch een heel groot verschil.

Want als wij hen, die in geloof aan de Heere verbonden waren, hen, die in de Schrift Zijn doden worden genoemd, daarheen brengen dan weten wij door het vast geloof in Jezus Christus, dat niet de dood, maar het leven overwinnen zal, dan spreekt het woord van God ook op de begraafplaats van het leven dat in Jezus Christus is, en dan zegt dat Woord: die doden van God, die in de Heere ontslapenen, zij die in hun doodsuur hun hoofd hebben doen rusten op de beloften van God, en zagen op de verzoeningsarbeid van Jezus Christus, zij zullen herleven, zij zullen opstaan uit hun graf.

Zeker, ook de goddelozen zullen opstaan, maar hun opstanding is geen levendmaking, maar een te meer verstrikt worden in de banden van de dood.

Maar de doden van de Heere zullen herleven. Zij zullen opstaan zodat hun opstanding waarlijk die naam verdient.

Dat is een troostrijke waarheid. Nee, zij zijn niet weg, die in de Heere gestorvenen, zij zijn heengegaan naar een plaats van rust, waar het dode lichaam wacht op de grote Dag van de Opstanding, als zij met verheerlijkt lichaam zullen opwaken uit de dood en leven zullen. Hun namen mogen dan uitgeschreven worden uit het boek van de kerkleden op aarde, zij blijven staan in het register in de hemelen.

Dat is voor ons ook ter bemoediging. Ach, wij staan zo vaak op het kerkhof met een weemoedig hart. Met een treurig hart. Daar liggen, die ons dierbaar waren, ten prooi aan de ontbinding en niets meer dan vermolmde doodsbeenderen (zo die al) blijven er van over. Dat graf doet zijn vernietigend werk wel goed. Radicaal.

Maar als uw dode maar dode van de Heere is. Als u ook eenmaal maar dode van de Heere bent. Dan treurt u niet en dan wordt over u niet getreurd alsof er geen hoop zou zijn. Dan hoort u het lied dat spreekt dat niet de dood maar het leven overwint: o, die dag van heil en loon, dag van jubel, dag van glorie, als d’in God ontslapen doôn zullen opstaan in victorie!