Onderstaand een overdenking n.a.v. Micha 7:18-20.[1]
“Wie is een God als U, Die de ongerechtigheid vergeeft, Die voorbijgaat aan de overtreding van het overblijfsel van Zijn eigendom?
Hij zal niet voor eeuwig vasthouden aan Zijn toorn, want Hij vindt vreugde in goedertierenheid. Hij zal Zich weer over ons ontfermen, Hij zal onze ongerechtigheden vertrappen, ja, U zult al hun zonden werpen in de diepten van de zee.
U zult Jakob de trouw bewijzen en Abraham de goedertierenheid, die U aan onze vaderen gezworen hebt vanaf de dagen van weleer.”
Micha 7:18-20
Micha eindigt zijn profetieën met een psalm. Het laatste, wat wij van Micha mogen horen, is een lied, waarin hij zingt van de adventsverwachtingen van zijn volk, van de trouw van de HEERE, Die Zijn beloften vervult en komen doet de Zoon van de vrouw de Messias, Die redding brengt.
Micha begint zijn profetieën met een prediking van het oordeel. Juda is afgeweken. Jeruzalem is een stad van zonde geworden. Je hoort in Micha’s woorden komen aanvliegen de gieren, krijsend naar de buit.
Maar als Juda in het oordeel zijn God vasthoudt en terugkeert en zijn zonde belijdt en als God daarin toont Zijn volk niet te vergeten en te blijven denken aan de gelovige rest, dan mogen Micha’s woorden zijn als het zingen van de leeuwerik, die in pijlsnelle opvlucht naar omhoog de HEERE begroet, de God van de nieuwe dag.
Eerst is er in de adventspsalm van het zevende hoofdstuk nog de klacht over het erge, wat er in Jeruzalem gebeurt. Eerst is er nog zijn tekening van de grote, grote ellende, waarin zijn volk door zijn zonde gekomen is.
“Want de zoon maakt de vader te schande, de dochter staat op tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder: iemands vijanden zijn zijn eigen huisgenoten.”
En hij ziet het komen, het onafwendbare, het oordeel Gods, de vervulling van de bedreiging.
Maar daar eindt zijn lied niet mee.
Vanuit het land van de ballingschap klinkt een zang omhoog. Daar, waar de harpen hangen aan de wilgen, staat het volk des verbonds uit te kijken met de hand boven de ogen naar het beloofde heil, naar de beloofde Heilbrenger, de Messias der Schriften.
Het mag zeker zijn van Zijn komst.
Want Godzelf heeft Hem beloofd.
Daar is het woord geweest en het blijft doorklinken door de geschiedenis en het echoot in alles, wat in het Oude Testament ons wordt geopenbaard: “Ik zal vijandschap zetten…”
Micha grijpt zich aan Gods beloften vast, zoals wij dat ook mogen en moeten doen vandaag in de donkerheid van ons moeitevolle leven.
En hij zingt een lofzang op de komende Messias, Die in Zijn komen tot de aarde zou laten zien, dat God de wereld liefheeft, zo lief, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon geeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren zou gaan, maar het eeuwige leven zou hebben.
“Wie is een God als U, Die de ongerechtigheid vergeeft, Die voorbijgaat aan de overtreding van het overblijfsel van Zijn eigendom?”
Hier is een woordspeling op de naam van de profeet Micha, die naam betekent: “Wie is als de HEERE?” En de profeet eindigt zijn boek ermee, Wie is een God als u?
Dat zong Israël ook bij de Rode Zee, toen Farao en zijn leger verdronken was in het water en het volk van de HEERE wat daar stond, ongedeerd, wonderlijk bewaard. Wie is als U onder de goden?
Dat was toen een lied, dat Gods almacht bezong, Zijn wondermacht in grote daden van kracht.
Maar hier, aan het slot van Micha’s profetie is het een lied, dat de genade van de HEERE bezingt, Gods schuldvergevende liefde, Zijn verbondstrouw tot in het oneindige. Hier is het Oud-Testamentische Evangelie, de blijde boodschap, dezelfde, die later de engel brengen mocht in het veld van Efrata aan de herders die de nachtwacht hielden over hun kudde.
“Zie, ik verkondig u grote blijdschap, die voor heel het volk wezen zal!”
God is genadig!
O, van onze kant ongerechtigheden genoeg. Elke dag stapelen we ze maar op. In gedachten, woorden, doen. Wat een hoge toren wordt dat! Een toren van ongerechtigheid, van overtreden van Gods wet!
Maar bij U is vergeving!
U gaat voorbij onze overtreding. Wij vieren Pascha op Kerstfeest. Het Kind in de kribbe garandeert voor ieder, die gelooft en in overgave zich voor Hem buigt, voorbijgang (pascha) van het oordeel. Want het overblijfsel van Zijn erfenis moet toch thuiskomen!
Dat overblijfsel, ach ja. Velen blijven achter. Vele kinderen van het Koninkrijk vinden de wetten van het Rijk te moeilijk en gaan een andere heer dienen. Maar toch – Zijn erfenis. Zijn volk, wie Hij zijn schatten uitdeelt, Zijn trouw bewijst. Hij houdt Zijn toorn niet vast voor altoos.
Als er bekering is, een weer dienen van de Heere, dan is er de glimlach van Zijn genade.
Neen, Micha, uw profetie verwaait niet in de wind. Nee, Jesaja, uw woord komt! Zie, de maagd zal zwanger worden en een Zoon baren en ze zal Immanuël neerleggen in de kribbe van Betlehem.
Hoor de klokken zingen in vers 19.
“Hij zal Zich weer over ons ontfermen, Hij zal onze ongerechtigheden vertrappen, ja, U zult al hun zonden werpen in de diepten van de zee.”
Dat is de boodschap, die Israël toen nodig had.
Dat is het woord, waarnaar wij hunkeren in ons moeilijke leven vandaag Dat is Evangelie, blijde boodschap in de bange smart van het verstormde heden.
Niets is er in ons, wat God zou kunnen vermurwen.
Aan onze kant is er alleen maar zonde.
En nu, God vergeeft onze overtredingen. Dempen is vertreden. Hij loopt er overheen en vermorzelt ze. In de diepten van de zee gooit Hij ze, zodat ze weg zijn, voor eeuwig weg.
“Immers U, o Heere, zult Jakob de trouw bewijzen en Abraham de goedertierenheid, die U aan onze vaderen gezworen hebt vanaf de dagen van weleer.”
Dat is adventsroem in klare zang.
Hier staat de profeet te zingen van het Kerstfeest, dat komen zal, van de Messias, Die geboren zal worden, met de zekerheid, die voor hem alles is: Daar staat het. Daar staat het in Gods eigen Woord en – de HEERE is getrouw, Die het ook doen zal.
Nu kan Micha zijn boek besluiten.
As Juda in zijn ballingschap het doen kan en het doen mag met alleen maar het beloofde heil, met de belofte van de Koning, Die komen zal, Eva’s grote Zoon, hoeveel te meer moet u dan vandaag genoeg hebben aan het geopenbaarde Woord, waarin de vervulling van de belofte U zo heerlijk geopenbaard owrdt.
Zelf valt u telkens weer in zonde. Uw ongerechtigheid is groot.
Belijdt ze voor de HEERE en vecht er tegen in de kracht van het geloof!
En laat ook Uw vertrouwen zijn de vastheid van het Woord van de Heere en laat uw adventspsalm zijn: De HEERE heeft het gezworen en Hij zal het doen!
Micha’s adventspsalm besluit het boek van zijn profetie.
En u, besluit u uw levensboek met de psalm van de verwachting, met de psalm van advent:
Op U steunt onze hoop,
o God van ons vertrouwen,
Zij worden nooit beschaamd,
die op Uw goedheid bouwen.
[1] Deze overdenking is van de hand van ds. D. Vreugdenhil (1909-2003) en eerder verschenen in: Gereformeerd Kerkblad voor Overijsel en Gelderland (2e jaargang no. 21, 26 november 1949).