Mensenkind

Vandaag aflevering 22 in de rubriek ‘Genade geneest’.

 


 

In het boek Ezechiël lezen we meerdere keren dat de Heere Zijn profeet aanspreekt als ‘mensenkind’. Niet minder, als ik het wel heb, dan 87 keer gebruikt de Heere deze aanspraak.

De Heere zal daardoor willen wijzen op zijn kleinheid, geringheid, onmacht. Hij zal zijn taak niet kunnen verrichten in eigen kracht, door eigen wijsheid. Wanneer hij op zich zelf ziet, is hij zwak en dwaas. Als hij naar eigen mening te werk gaat, zal hij zijn zaak verkeerd uitrichten, zijn opdracht verkeerd volvoeren. Dan zal hij misschien op al te zachte wijze gaan spreken tegen de zonden van het volk, en als een zachte heelmeester stinkende wonden maken.

Hij is maar een mens, als alle andere mensen, niet anders en niet beter dan zij, tot wie hij spreken moet. Dat moet hem bewaren voor hooggevoelendheid en laatdunkendheid, als hij het volk de oordelen van de Heere moet aanzeggen.

Mensenkind, een benaming, waardoor ieder die in en met het Woord Gods te arbeiden heeft en dat Woord moet bedienen, zich heeft te laten onderrichten, om in de rechte ootmoed de boodschap van de Heere, ook als die veroordelend en striemend is, aan de mensen over te brengen.

Mensenkind. Ja, Ezechiël is maar zwak in zichzelf, zoals elke dienaar van het Woord, al heeft de Heere hem ook met zo grote gave gesierd en toegerust. Doch hij staat in dienst van de Heere en daarom is hij toch sterk.

Daarom heeft toch zijn woord gezag, de kracht van de in alle ootmoed gebrachte prediking, die kracht is deze, dat hij een knecht van de Heere is. Dat God door nietige mensen Zijn grootheid, door dwaze mensen Zijn wijsheid openbaren en verkondigen wil.

Zou dat niet anders gekund hebben? Dat is de vraag niet. Het heeft Hem in Zijn wijsheid behaagd om op deze wijze en langs deze weg en door dit middel Zijn Woord aan Zijn volk over te brengen. Om door de dwaasheid van de prediking zalig te maken, die geloven.

Als u in de gelegenheid bent – en dus onder de verplichting ligt – om ’s zondags naar de kerk te gaan, of voor de telefoon of naar de bandrecorder luistert, als u huisbezoek ontvangt, of als aan u ziekenbezoek wordt gebracht, ja, dan ziet en hoort u een mensenkind, een heel gewoon mens, maar die mens werd tot u gezonden door de God van het Verbond, in hem treedt uw Heiland op u toe, uit zijn mond – als hij trouw is – spreekt vertroostend en vermanend, bemoedigend en waarschuwend, de Heilige Geest u aan.

En dat is ook Gods grootheid, dat door zulk een mensenkind, in zwakheid, dwaasheid, en zondigheid aan u gelijk, Zijn Woord wordt gebracht, Zijn Woord. Dat Woord dat u wijs kan maken tot zaligheid.

Wat een genade ligt hierin voor ons. Wat ook een verantwoordelijkheid wordt hierdoor op ons gelegd.

Hoe menigmaal is het zo, dat wij zien naar de man en de boodschap naast ons neerleggen, dat we wel de woorden horen, maar zoals men wel zegt, ze het ene oor in en het andere laten uitgaan. En dan op hetzelfde doolpad voortgaan, het doolpad dat, als we ons niet tijdig bekeren, een doodspad wordt. Het is niet best als we ons niets meer van de woorden van de Heere aantrekken, er niet om geven, er niets anders van worden, noch van Zijn liefelijke lokstem onder de bekoring komen, noch voor Zijn dreigend oordeel sidderen. Het kan zo zijn, dat het luisteren naar de prediking in louter sleur ontaardt. Dat was vroeger in Ezechiëls dagen zo en het is nog wel zo. Van de profeet werd soms gezegd, is hij geen dichter van gelijkenissen? Hij heeft het toch maar weer mooi gezegd. Maar het onbekeerlijk hart bleef gelijk. Koud en onbewogen.

Het gevaar is groot. En de Heere meent het zo goed met ons. Als het Woord wordt gebracht, zeg nooit: het is maar een mensenkind, maar besef en laat het tot u doordringen: de dierbre Heiland is nabij, de liefdevolle Jezus. Zijn woorden troosten u en mij, o, hoort de stem van Jezus.