Vandaag aflevering 14 in de rubriek ‘Genade geneest’.
Het lijden dat Gods kinderen overkomt, mag niet worden onderschat. Het is wel zo, als vaak ook wordt gezegd, dat ieder zijn eigen lijden het zwaarste voelt. Maar er is toch ook de gemeenschap der heiligen, en dat zegt toch dit, dat wij wel geen medelijden met elkaar hebben in de zin, waarin dit woord medelijden meestal wordt gebruikt, maar dat we toch met elkaar mede lijden en medeleven. Als één lid lijdt, lijden toch alle leden mede?
Vooral als wij willen gaan in gehoorzaamheid aan het Woord van de Heere, dan worden de moeilijkheden, waarvoor wij komen te staan, vaak vermenigvuldigd. Dat weten wij ook in onze dagen van vervlakking, van uitwissing van grenzen, heel goed. Wie schipperen wil, die laveert er misschien nog tussendoor maar wie recht door zee wil gaan, en onverzwakt wil vasthouden aan het Woord van God, voor zich en voor zijn kinderen, op elk levensgebied, voor Kerk en school, voor staat en maatschappij, voor pers en organisatie, die wordt steeds meer in het isolement gedrongen.
Bovendien, afgezien van het lijden om Christus’ wil, krijgt ook elk kind van God vaak ruimschoots zijn deel aan de ellende en de moeiten, die als vrucht van de zonde de wereld zijn binnengekomen. Hier ligt een man of vrouw jaren misschien op het ziekbed, wellicht ongeneeslijk, daar wordt een man of vrouw, soms in de bloei der jaren, uit een gezin weggerukt. Elders heeft iemand te kampen met blijvende invaliditeit. En zo kunnen we doorgaan. Immers waar zijn de teleurstellingen niet? Wie draagt er geen openbaar of verborgen leed met zich mee? Wiens leven is vrij van alle gemis? Ja, er is zoveel te klagen, er is zoveel geween, en zoveel leed te dragen.
En hoe ervaren wij dat? Hoe nemen wij het op? Hoe zijn wij daaronder? Hoe dragen wij onze tegenheden?
U weet wel wat Paulus ergens zegt: in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars? Over wie? Over de Satan. Want als op een of andere manier het leven ons tegen zit, dan stookt de satan direct. Dan onderneemt hij zijn pogingen om ons af te trekken, om ons los te weken van Christus en Zijn genade.
Maar in dit alles, in al deze dingen, hoe veel en hoe zwaar ze ook mogen zijn, in al deze dingen zijn wij overwinnaars, dat wil immers zeggen: Wij zijn sterker dan al deze dingen. Deze dingen mogen dan sterk zijn – en dat zijn ze menigmaal – ze kunnen toch tegen ons niet op, onze kracht gaat die van hun te boven.
Misschien zegt u: dat is wel heel sterke taal, we zouden haast zeggen: overmoedige taal. We hopen niet dat wij in al deze dingen de overwinning behalen zullen, dat uiteindelijk zal blijken, dat wij door dit alles toch niet neergeslagen en kapotgemaakt worden, nee, nee, wij zijn overwinnaars, wij hebben de meerderheid, wij zijn aan de winnende hand ook al schijnt het dat wij wijken moeten, dat de omstandigheden, dat de krachten van satan ons te machtig worden, dat wij er onder zullen omkomen, wij zijn toch overwinaars.
Ja, meer dan dat: meer dan overwinnaars. Wij zijn glansrijk overwinaars. Onze overwinning is schitterend en onbetwist. Het is geen overwinning op het kantje af, geen overwinning als eertijds, die van koning Pyrrhus, die zeggen moest: nog één zo’n overwinning en ik ben verloren. Maar een overwinning, waarin wij glansrijk onze meerderheid, onze overmacht tonen. Daarom zullen wij in de levensmoeiten, onder het opgelegde kruis, niet ondergaan, en dus niet mismoedig zijn. Wij komen het alles te boven. Wij komen er door. En al wordt het niet altijd gezien, het wordt eens duidelijk openbaar.
Wij zijn overwinnaars. Wij. Dat zijn niet alle willekeurig mensen. Maar dat zijn wij, die geloven. Wij, die op Christus hopen. Wij, die oprecht in Christus geloven. Wij, die tot Christus gekomen zijn met onze zonde en ellende, en deze voor de Heere oprecht beleden hebben. Zo niet, dan wordt u overwonnen. Het leven is vol gevaren, ook tegenwoordig door de geesten die over de wereld varen en ook de kerk, Gods kinderen beroeren.
Laten we daarom Christus vasthouden. Meer dan overwinnaars.