Lutherdag

In verband met Hervormingsdag (afgelopen dinsdag) hieronder een artikel van de hand van ds. I. de Wolf (1901-1976).[1]


In Jüterbrock werd feest gevierd.

De pauselijke commissaris Tetzel was in de stad gekomen. Bij de grens van de gemeente was hij opgewacht door een blijde menigte, die in jubel losbarstte toen het rijtuig, geëscorteerd door enkele geharnaste en zwaarbewapende ridders, in het zicht kwam. Na de gebruikelijke verwelkoming ging het in optocht naar de kerk. Voorop werd een fluwelen kussen gedragen, met goud omboord, waarop de pauselijke bul van de aflaat lag. Dan volgde het rijtuig van Tetzel, die ten teken van waardigheid een rood houten kruis in de hand hield. En daarachter volgden geestelijkheid, magistraten, de gilden met vaandels en wapperende vlaggen, schoolkinderen met wij-kaarsen en vele honderden toeschouwers.

In de kerk aangekomen werd het kruis voor het altaar geplaatst en met het pauselijke wapen omhangen, en na de gebruikelijke ceremoniën beklom Tetzel de kansel om met zijn bulderende stem de saamgestroomde menigte toe te spreken. Alle sluizen van welsprekendheid werden open gezet om… de mensen het geld uit de zakken te kloppen ten behoeve van de St. Pieterskerk te Rome. Men kon kwijtschelding van straf krijgen, vergeving van zonden, niet slechts voor zichzelf, maar ook voor een arme moeder, een gestorven kind, een oude vader, die in de vlammen van het vagevuur onder de folterende pijnen smeekten om toch door een enkele aalmoes hun zielen te redden! En zo’n rede sloeg in!

Als de preek klaar is, komen de aflaatbrieven voor de dag, die dan ten verkoop worden aangeboden. Naast het kruis in ’t koor van de kerk staat de geldkist. Twee dukaten voor vergeving van toverij, 8 voor een moord, 9 voor meineed en kerkroof, 6 voor ontucht en overspel! En met handen vol werd het geld geofferd. De rekening was dus betaald! De weg tussen God en de ziel weer geëffend! En er zullen er wel niet velen in Jüterbrock en omgeving geweest zijn, die niet in de volgende dagen, dat Tetzel zijn intrek hield, hun gaven voor allerlei zonden hebben geofferd.

Ook uit Wittenberg, dat maar enkele kilometers verder lag, de stad van Luther, waren er velen gekomen. Luther bemerkte dat al gauw, doordat menigeen in de biechtstoel de aflaat vertoonde, het bewijsstuk van de paus zelf, dat de zonden vergeven waren!

Fel was Luthers verontwaardiging. Hij wist ervan, dat Tetzel met zijn schandelijke praktijken het land doortrok. Maar nu het kwaad zo dichtbij was, kon hij zich niet langer meer inhouden. Al sinds enkele jaren was in hem gerijpt, dat God de vergeving uit genade schenkt, en zijn prediking en onderwijs aan de studenten hadden al sinds enige tijd een reformatorische inslag vertoond. Maar was er zo vlakbij gebeurde, noodzaakte hem om openlijk en rechtstreeks tegen zo’n zwendel op te treden. Luther gaf een preek in het licht, waarin hij onder meer schreef: “Het is een grote dwaling, zo iemand meent, dat hij voor zijn zonden zou kunnen genoegdoen, daar God ze toch steeds om niet, uit onuitputtelijke genade vergeeft, en daarvoor niets beheert dan een volgend heilig leven.”

Toen Tetzel er van hoorde was hij woedend. In zijn preken bulderde hij op de augustijner monnik los en dreigde hij met alle straffen, die zijn aflaat krachteloos wilde maken. Zelfs liet hij nu en dan op de markt een brandstapel in vuur zetten om te laten zien wat er met ketters zou gebeuren, die hem in zijn verkoop zouden tegenstaan.

Toen greep Luther, die intussen al vergeefs geschreven had naar de aartsbisschop van Mainz en de bisschop van Brandenburg om de zwendel te beteugelen, naar een ander wapen.

Het was de gewoonte, dat op de avond voor een feestdag vanwege de hogescholen openbare disputen werden gehouden, en dat de stellingen werden aangeslagen aan een of ander gebouw. En Luther nam het plan op, om ditmaal in Wittenberg, waar Allerheiligen (1 november) voor de deur stond, de aflaat te kraken. Zo werden dan op 31 oktober 95 stellingen aangeplakt aan de deur van de slotkapel.

Enkele luidden als volgt:

(1) “Daar onze Heer en Meester Jezus Christus zegt: Doet boete! eist hij, dat het gehele leven van zijn gelovigen op aarde, een gestadige en voortdurende boete zij.”

(20) “De paus verstaat door deze woorden: “volkomen vergeving van alle zonden”, geen opheffing van elke straf, maar alleen van die straf, welke hij zelf heeft opgelegd”.

(32) “Zij zullen met hun meesters naar de duivel varen, die menen door aflaatbrieven van hun zaligheid verzekerd te zijn.”

(36) “Ieder christen, die waarlijk berouw en leed over zijn zonden gevoelt, heeft volle vergeving van pijn en schuld, welke hem ook zonder aflaatbrieven is toegezegd.”

(43) “Men moet de christenen leren, dat wie de armen geeft, of de behoeftigen leent, beter handelt dan wie een aflaatbrief koopt.”

(52) “Door aflaatbrieven vol vertrouwen zijn zaligheid te verwachten, is een nietig en leugenachtig iets, al wilde de aflaatprediker, ja de paus zijn ziel daarvoor verpanden.”

(62) “De rechte waarachtig schat der kerk is het heilig Evangelie der heerlijkheid en genade Gods.”

(71) “Wie tegen de waarheid van de pauselijke aflaat predikt, zij vervloekt en vermaledijd.”

(86) “Waarom bouwt de paus thans niet liever de St. Pieterskerk van zijn eigen geld op dan voor het geld van de arme christenen?”

Hieruit ziet men, dat Luther er van overtuigd was, dat de pauselijke aflaat niet bevrijdde van de goddelijke straffen, doch alleen van de pauselijke. En dat laatste aanvaardde hij, blijkens stelling 71, al achtte hij wel beter, dat de paus uit eigen middelen bekostigde.

Luther was op die 31ste oktober dus nog rooms en erkende ten volle het pauselijke gezag. Hij dacht er toen nog  niet aan, om de band met de kerk te breken. Hij wilde slechts de aflaat in rechte banen leiden en het misbruik tegen gaan, alsof deze kwijtschelding van goddelijke straf zou zijn en recht geven op de zaligheid.

De paus zelf dacht aanvankelijk dan ook niet anders dan dat hij slechts te doen had met een monnikenruzie, zoals die zich wel meer voordeed. En zo dachten velen er over.

Maar wat Luther deed was uit God. En het zou de stoot worden tot een beweging, die tot afschudding van het pauselijk juk zou leiden. Zeker, er waren er meer, die, om zo te zeggen, een bijbelse richting voorstonden. En er waren vele “bezwaarden”. Luther was de enige niet. Maar we vinden bij Luther die volhardende houding, die desnoods een breuk met de moederkerk riskeerde. Langzamerhand werd in hem de reformator geboren. En toen na allerlei verwikkelingen eindelijk een dreigbul kwam, waarin hij 60 dagen beraad kreeg om zich geheel aan de paus te onderwerpen op straffe van excommunicatie, heeft Luther de moed getoond om die bul openlijk te verbranden, waarmee de breuk met Rome een voldongen feit was geworden: 10 december 1520, de datum van de verlating van de roomse kerk!

Dat wij niet de 10de december maar de 31ste oktober vieren, zal wel daarmee samenhangen, dat Luther tóen zijn eerste openlijke en geruchtmakende daad stelde, waaruit al het volgende is voortgekomen. En inderdaad was die daad reformatorisch. Want reformatie is niet anders dan terugkeer naar het Woord. Wel was dat Woord nog niet in alles een open boek voor Luther. De Heilige Geest werkt procesmatig, leidt al dieper in de waarheid in. Veel was er op die 31ste oktober nog, dat Luther heel verkeerd zag. En we kunnen er wel aan toevoegen, dat hij nooit geheel vrij gebleven is van dwaling: men denke slechts aan zijn avondmaalsbeschouwing. Dat klare, heldere inzicht in de Schriften, dat we bij Calvijn vinden, heeft Luther nooit gekend. Maar de inzet van zijn strijd was de prediking van Gods genade en de afwijzing van de verdienste der goede werken, en daarin bracht bij velen terug naar het Woord. En dat is reformatorisch. Dat is weer de kerk terug roepen naar de Schrift. Dat is weer kerkvergaderend tot de Heere Christus.

Helaas heeft Luther de consequenties niet getrokken. Hij bleef staan bij de uitzuivering van de ergste dwalingen, maar veel van de roomse zuurdesem is gebleven, zoals ook de kerkdiensten in velerlei opzicht aan de roomse liturgie herinnerden, en Luther zich in de verhouding van kerk en staat kind van zijn tijd bleef betonen. Daarbij kregen verschillende overgebleven dwalingen al vrij spoedig een geprononceerd karakter. De lutherse kerk werd innerlijk verdeeld door leertwisten en is nooit gekomen tot die machtige invloed op heel het leven als de gereformeerde kerken. Van deze laatste hebben de luthersen zich welbewust gedistantieerd, ze hebben ze zelfs vervolgd. En zo zijn de luthersen maar al te spoedig in de sektarische hoek gekomen. Als kerkreformatie is de lutherse feitelijk een mislukking geworden. En we zien daarin nawerken en doorweren de kracht van de zonde en dwaling, waardoor Gods werk, zo mooi in zijn aanvang, bedorven werd.

Anders was dat inzake het werk van Calvijn en zijn geestverwanten, die het reformatorische werk van Luther hebben gezuiverd en voortgezet. Calvijn, die begenadigd was met een helder en scherp inzicht in de schriften, is de man geweest van de voortgaande reformatie, waardoor hij héél het leven wilde brengen onder de tucht van het Woord, kerkelijk, maar ook politiek en maatschappelijk, – en die daarbij helder en duidelijk uit de Schriften Gods wil heeft verstaan.

Toch pleegt men de kerkhervorming te herdenken op de 31ste oktober, de dag van Luthers eerste publieke en geruchtmakende optreden, dat de stoot gegeven heeft tot al wat er toen op gevolgd is.

God was weer wat nieuws begonnen, al zien we zeker niet voorbij het menselijk-zondige en onvolkomene. Zoals God meermalen weer een nieuw begin in de geschiedenis van zijn kerk heeft gegeven, telkens klein begonnen, maar met ontzaglijke gevolgen voor kerk en volk, omdat het immers zijn eigen werk was.

En dit predikt ons de trouw van de opperste Herder onzer zielen, die zijn Kerk telkens weer uit haar vervallen staat opricht. En het stelt ons voor de roeping om steeds diegenen te volgen, die met afschudding van alle menselijke banden alleen Zijn Woord weer prediken.

Want reformatie van de Kerk is nooit iets anders dan terugkeer naar het Woord.


[1] Eerder gepubliceerd in: Gereformeerd Kerkblad voor Overijssel en Gelderland (31 oktober 1951).

image_pdfimage_print