Kerkbewaring door kerkreformatie

Onderstaand artikel is van de hand van ds. M.J.C. Blok.[1]


31 oktober is onder ons bekend als Hervormingsdag. Aan deze datum is in de geschiedenis van de kerk de naam van Maarten Luther verbonden, en wij herinneren ons zijn 95 stellingen waarmee hij op 31 oktober 1517 geprotesteerd heeft tegen bepaalde zonden, tegen bepaalde vormen van deformatie en verval in de kerk.

Dit profetische werk, om namelijk binnen de kerk een geloofsgetuigenis te laten horen tegen zonde en verval, hebben in die tijd meerdere mannen aangevat.

En wanneer wij denken aan dat tijdperk van de ‘grote reformatie’, komen ons verschillende namen in de gedachten. Namen van mannen, die door het geloof hun reformatie-oproep hebben doen weerklinken en hun reformatie-daden hebben verricht.

Wanneer wij ons echter de namen van deze mannen uit de geschiedenis van de reformatie van de kerk herinneren, beseffen we tegelijk, dat het namen zijn van dienstknechten.

Dat er dus een Ander is, die hun Héér is, Wiens opdracht zij volvoeren in een heilig moeten. Zij hebben die reformatie-arbeid alleen maar verricht als geroepenen van God, als gezondenen van Jezus Christus.

Het initiatief, de opzet van kerkreformatie is niet bij de slaven, maar bij hun Heer. Daarom, wanneer wij in dit verband namen noemen, dan noemen we allereest en in bijzondere zin de Naam van de Here Jezus Christus, niet als de eerste in de rij, maar hoog boven alle namen van mensen uit.

Dan wordt het ook zo, dat wij in elke reformatie van de kerk de zorg van Jezus Christus zien voor Zijn kerk, Zijn bewarende liefde voor haar.

De kerk kan in een bepaald tijdperk haar zonden vermenigvuldigen, in haar verval al dieper wegglijden en in haar levensopenbaring zich al meer isoleren van Christus, haar Koning, en van Zijn Woord. Een onbegrijpelijke zegen is het dan, als Christus – krachtens hetgeen Hij op Pinksteren gedaan heeft – Zijn hof toch nog weer met Zijn Heilige Geest doorwaait, nieuw leven werkt, nieuwe geloofsgehoorzaamheid en geloofswerkzaamheid, en zo Zijn kerk toch weer brengt tot nieuwe bloei van een getrouwe levensopenbaring voor Gods aangezicht.

Dat is kerkreformatie: Jezus Christus geeft Zijn kerk niet over tot een definitief verval, maar Hij grijpt haar aan op haar brede weg (ook van vrome godsdienstigheid) en zet haar, tot haar behoud, weer terug op de smalle weg, waar Hij haar beheerst en leidt onder de tucht van Zijn Woord. Een weg dus, waarop zij veel moet achterlaten en prijsgeven, maar waarop zij ook kennen mag de vreugde om Hem geheel toegeëigend te zijn.

Als Christus dit doet, dan gebeurt er wat in de kerk. Dan komen de mannen, die Gods Woord weer opdelven uit het stof van de verachting en het weer profetisch uitroepen in de kerk. En dan komen de mannen en vrouwen, die dat Woord graag horen en aannemen om het te bewaren. Zo is het gegaan in de reformatie van de 16e eeuw, en zo is het gegaan in de reformaties, die uit onze vaderlandse kerkgeschiedenis bekend zijn: afscheiding, doleantie en vrijmaking.

Toen is het Woord weer gevonden als richtsnoer voor het kerkelijk samenleven, en in de aandacht, die het geloof heeft voor dat Woord, is er geworsteld om kerkelijk weer naar dat Woord te gaan leven.

Maar dat dit gebeurde, dat is de zorg van Christus geweest voor Zijn kerk, Zijn trouwe, bewarende liefde.

Daarom heeft Hij ook wijsheid en kracht gegeven om over hetgeen Hij in de reformatie van de kerk gedaan had te blijven waken. Met een reformatie van de kerk is zij van deze aarde nog niet gezet in de hemel. De strijd gaat nu pas goed beginnen. En teruggebracht bij het Woord, kan zij nu juist des te duidelijker het front en het terrein van haar strijd onderscheiden.

Iedere reformatie heeft steeds van de kerk gevraagd in getrouwheid-naarbinnen alles te weerstaan en uit te zuiveren wat zich met de gehoorzaamheid en de gebondenheid aan het Woord van Christus, en dus met haar eigen Schriftgetrouwe confessie, niet verdraagt. Zo heeft Calvijn ook de regel gezien en gegrepen, dat een kerk, die gereformeerd is, ook steeds gehouden is zichzelf te reformeren.

Dit heeft binnen de kerk de strijd levendig gehouden tegen iedere vorm van onschriftuurlijke leer, tegen iedere vorm van ongehoorzaam leven en tegen iedere vorm van valse gerustheid.

Men spreekt tegenwoordig nogal eens van de dynamiek in een of andere beweging of partij. Nu, dat is voor de kerk niets nieuws. Zij heeft altijd gekend de dynamiek van het geloof, d.w.z., dat zij niet maar een verstard en bevroren groepje mensen heeft willen zijn, maar een door het geloof levende en krachtige gemeenschap, die zich aangesproken en voortgestuwd wist door het altijd levende en levenwekkende Woord van haar Koning. En zo ook de moed gevonden heeft om in naam van deze Koning naar binnen van iedereen en in alles ontzag te vragen voor dat Woord alleen.

Wanneer wij nu werkelijk dankbaar willen zijn voor wat Christus in reformatietijden met Zijn kerk gedaan heeft, dan zal onze dankbaarheid ook hierin willen uitkomen, dat wij ons bewust zijn, hoe Christus’ reformatiewerk óns tot medearbeiders-tot-reformatie roept, altijd en overal, waar de gebondenheid aan Zijn Woord en de band aan de belijdenis dreigt te verslappen.

Zo betekent het vandaag wel heel wat om gereformeerde kerk te zijn.

Nu de ‘geest van deze eeuw’ ook weer nieuwe vormen heeft gevonden voor de verleiding van de kerk (indifferentisme, relativisme, oecumenisme), nu zullen wij het heldere zicht van het geloof op Christus’ Woord en op Zijn instellingen moeten bewaren. Opdat er vanuit de kerk geen aansluiting zal worden gezocht noch geboden aan die verleiding, die de kerk van haar belijdenis van de soevereiniteit en majesteit van het Woord van Jezus Christus wil vervreemden. In die getrouwheid moet het onder ons zichtbaar blijven, dat wij geloven de zorg van Christus, waarmee Hij Zijn Woord wil bewaren.

Christus vraagt van Zijn kerk niet alleen getrouwheid naar binnen, ook naar buiten. Waar de geest van deze eeuw en de profeten van de geest van deze eeuw steeds weer hun bezwaren uitroepen tegen de kerk van de reformatie (met haar ‘sectarische drijven’, subjectivisme, en dus ‘kerkscheuring als repeterende breuk’ etc.), daar moet ook de kerk haar ‘bezwaren tegen de geest van deze eeuw’ blijven behouden en daarvan profetisch blijven getuigen.

Niet uit lust tot bravoure, maar onder de drúk van het Woord van Christus, Die haar tot dat getuigenis roept.

Zo betekent de gedachtenis aan de reformatie van de kerk dus allereerst dankbaarheid jegens de koning van de Kerk, Die haar voor definitieve afval bewaarde en Die daarin ook heden bewijzen wil, dat Hij zelf Zijn kerk vergadert, beschermt en onderhoudt. Maar deze gedachtenis betekent ook bezinning op de trouw, waartoe Christus Zijn gereformeerde kerk geroepen heeft.

Laat het ons gebed blijven, dat de HEERE ons zal bezielen tot die woorden en daden van het geloof, waardoor wij onze dankbaarheid en trouw bewijzen willen naar binnen en naar buiten.

 

[1] Overgenomen uit: Stichtse Klanken, mededelingenblad van de Gereformeerde Kerken van Utrecht en Utrecht-Noord-West’ (29 oktober 1965).