Kerk en krant (7)
Door: J. Bos
We gaan weer verder met de geschiedenis van het Gereformeerd Gezinsblad, dat op 1 januari 1968 werd omgedoopt tot Nederlands Dagblad. In Eigentijds en eigenzinnig[1] wordt de bijzondere betrekking die de krant aanvankelijk had met de ware kerk en de Vrijmaking van 1944, als volgt samengevat:
‘Vrijgemaakten plaatsten de kerk in het centrum van het leven. Voor een gezond maatschappelijk leven moest je lid zijn van de ware kerk. Daarom werden nieuwe, eigen organisaties noodzakelijk, waaronder een krant. Na verloop van tijd kwamen steeds meer vrijgemaakt gereformeerde redacteuren in dienst. Zij belichaamden de doorgaande reformatie. In de jaren zestig zocht de krant steeds meer de confrontatie met dissidenten in eigen kring. Niet elke vrijgemaakte dacht hetzelfde over de betekenis van de Vrijmaking. Voor het ND had deze kerkscheuring absolute betekenis. De krant streed voor de zuiverheid van denken onder vrijgemaakten.’ (p. 88)
Treffend zijn de zinnnen: ‘Vrijgemaakten plaatsten de kerk in het centrum van het leven.’ en: ‘Voor het ND had deze kerkscheuring absolute betekenis.’ In het eerste artikel van deze serie hebben we gewezen op de ‘seculiere’ aard van de hedendaags-wetenschappelijke maatstaven volgens welke Van den Belt zijn studie heeft verricht.[2] Als gevolg van de ‘kritische distantie’ die hij in acht nam, kon hij helaas niet verder komen dan deze, op zich juiste en zeer belangrijke, constateringen. De vraag of vrijgemaakten c.q. het ND het bij het rechte eind hadden, komt op deze manier van geschiedschrijving echter niet aan de orde, laat staan de vraag of dit ook in het algemeen absolute betekenis had. Maar de vragen die er in dit verband werkelijk toe doen zijn wel deze: wordt de kerk door de HEERE Zelf in het centrum van het leven geplaatst, was de Vrijmaking Zijn werk, en volgden vrijgemaakten en het ND Hem daarin na?
Ook met betrekking tot de verschillen tussen ND en RD ten aanzien van geloof en kerk observeert de schrijver scherp; echter niet scherp genoeg. Hij gaat namelijk niet uit van geloof, maar van de beleving ervan. Met andere woorden: vrijgemaakten en bevindelijken zouden hetzelfde geloven, maar dat slechts op verschillende manieren beleven. Hij signaleert wel een zeer groot verschil, maar onderkent niet dat het verschil principieel is.
‘Qua geloofsbeleving stonden ze echter ver uit elkaar. Dit verschil was dusdanig groot dat beide dagbladen elkaar niet als concurrent zagen. Een onderlinge woordenstrijd uit de jaren zeventig illustreert deze verschillen: geloofszekerheid stond tegenover geloofsonzekerheid.’ (p. 92)
In het kader van dit artikel voert het te ver een beschrijving te geven van wat de schrijver een ‘woordenstrijd’ noemt. Deze had onder andere te maken met de leer van dr. A. Kuyper over de veronderstelde wedergeboorte. Voor ons onderwerp is van belang waar het uiteindelijk op vast zat:
‘Het ND bespeurde bij de commentaarschrijver van het RD eenzelfde soort fout ‘als men bij Kuyper zoekt te bestrijden’. Volgens zowel synodaal gereformeerden als bevindelijk gereformeerden was het namelijk mogelijk dat gedoopten later geen verbondskinderen zouden blijken te zijn. De synodaal gereformeerden gingen ervan uit dat dit zo was tot het tegendeel bewezen werd, terwijl de bevindelijk gereformeerden ervan uitgaan dat het niet zo was totdat het tegendeel bewezen werd. (…) [Vrijgemaakt gereformeerden] waren zeker van Gods keuze voor hen. De zaak was te leven in overeenstemming met die keuze. Gereformeerden, of ze nu bevindelijk of synodaal waren, moesten werken aan het herstel van de kerk zodat ze weer waarlijk kerk werd. De goede verstaander wist wat het ND bedoelde: men moest zich aansluiten bij de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt.
Het RD liet dit hoofdartikel niet onbesproken. (…) De commentaarschrijver vroeg zich hardop af waar die geloofszekerheid toch vandaan kwam. In hun kringen, schreef het RD, was men terughoudend om zich het heil toe te eigenen. Zekerheid kwam met de persoonlijke wedergeboorte, maar daarvoor was de gelovige afhankelijk van God. Dat liet onverlet dat gereformeerden zich bij de ware kerk moesten voegen. Maar die kerk was verdeeld, signaleerde het RD. Het enige middel dat de gelovige had, was het gebed. Geloofszekerheid stond tegenover geloofsonzekerheid.’ (p. 94)
Tot twee keer toe concludeert Van den Belt: geloofszekerheid stond tegenover geloofsonzekerheid. Nu is ‘geloofsonzekerheid’ een contradictio in terminis, een innerlijke tegenstrijdigheid. Hoewel duidelijk mag zijn wat de schrijver bedoelt, zouden wij de term liever willen beperken tot ‘onzekerheid’. Want ten diepste is onzekerheid geen kwestie van geloof, maar van ongeloof.
Na het wegvallen van het ND als betrouwbare krant hebben velen die zich in de jaren na 2003 vrijmaakten van de GKv het RD als dagblad omarmd. Iets dergelijks geldt op politiek terrein ten aanzien van GPV/CU en SGP. Wat de kerkelijke praktijk betreft is er eveneens een hang naar het ‘orthodoxe deel’ van het ‘kerkelijk spectrum’ te constateren.[3] Men zou zich echter dienen te realiseren dat dit een beweging is van ‘geloofszekerheid’ naar ‘onzekerheid’.
‘De woordenstrijd wierp ook licht op het verschil in kerkvisie: voor het ND was er maar één kerk, voor het RD was de kerk verbrokkeld. Het ND benadrukte de eenheid en het adres van de ware kerk, terwijl er volgens het RD weinig anders opzat dan te wijzen op haar verdeeldheid.’ (p. 94-95)
Met het oog op dit citaat sluiten we dit artikel af met een gedeelte uit een preek van ds. E. Teunis (1904-1984) over Ezechiël 34:23-27. Deze preek is in de ochtenddienst van 20 december 2020 gelezen in DGK Mariënberg e.o. (De Ark).
‘Er wordt veel geklaagd over de verscheurdheid van de kerk. Ten onrechte.
De kerk kan niet gescheurd zijn sinds het blijde profetische woord van Ezechiël in vervulling ging. In Christus is de eenheid van zijn kerk gewaarborgd en gegéven. Waar Zijn Evangelie recht verkondigd wordt en Zijn geboden in geloof bewaard, daar is, in Christus, de eenheid aan de dag getreden.
Luther en Calvijn hebben zich niet tegen de roomse leer gekeerd om éigen ideeën te propageren, maar uit gehoorzaamheid aan het Woord van de goede Herder, die Zijn schapen geweid wil hebben zoals het behoort. Zij hebben niet de eenheid verbroken, maar juist de kerk van Christus weer op de weg tot eenheid gebracht.
Zo vaak de kerk van Christus het oor leende aan dwaalgedachten en Zijn evangelie niet trouw bewaarde, hield zij op kérk van Christus te zijn. Wijkt de kerk ook maar iets af, geeft zij toe aan een geest van individualisme en relativisme, dan verliest zij op hetzelfde ogenblik de eenheid waarvan de profetie van Ezechiël hier spreekt en die door de Here Christus is verworven.
Daarom heeft ieder toe te zien niet van Zijn Woord af te wijken. Indien wij niet spreken naar dit Woord, wij zullen geen dageraad hebben. Want alle vlees is als gras, maar het Woord des Heren bestaat in eeuwigheid. Alle reformatie moet, wil ze werkelijk terugvoeren naar de goede weide, terugroepen naar dit Woord.
Laat niemand zich in de war laten brengen door het zeggen dat er een verscheurde kerk is. De kerk die in de Here Christus haar eenheid vond, kan niet gescheurd zijn.
Luther noch Calvijn, noch de vrijmaking in onze tijd hebben de kerk gescheurd; zij is weer teruggevoerd naar de goede weide. Die eenheid zal blijven als de prediking der kerk zich in gehoorzaamheid onderwerpt aan het Woord van de éne Herder der schapen. Dan staat Christus Jezus in het middelpunt. In Zijn hand, in de gelovige omklemming van Zijn verlossende genade is de gemeente één en die eenheid wordt niet verbroken, hoe klein de kerk ook moge worden, zo zij volhardt in geloofsgehoorzaamheid.
Dat is de grote vertroosting in deze tijd van valse eenheidspropaganda. De eenheid is in Christus vast en zij blijft in Hem haar schone eenheid vertonen.’
[1] Christoph van den Belt, Eigentijds en eigenzinnig, Een geschiedenis van het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad (1960-2000), Amsterdam, Prometheus, 2021
[2] https://semper-reformanda.nl/kerk-en-krant-1/
[3] https://semper-reformanda.nl/deputatenbericht-4/ (slot)