Kerk en krant (1)

Door: J. Bos

 

De historicus Christoph van den Belt (1991) deed aan de Vrije Universiteit in Amsterdam promotieonderzoek naar de geschiedenis van het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad tussen 1960 en 2000. Eind 2021 verscheen zijn proefschrift, getiteld ‘Eigentijds en eigenzinnig’, bij uitgeverij Prometheus.[1]

De schrijver benoemt de bedoeling van het boek in het eerste hoofdstuk, ‘Onderzoeksopzet’. Nadat hij twee groepen heeft onderscheiden, bevindelijk gereformeerden en vrijgemaakt gereformeerden, schrijft hij:
Het doel van dit boek is om de geschiedenis van de twee dagbladen die deze twee groepen gereformeerden hebben voortgebracht op basis van bronnenonderzoek inzichtelijk te maken. De ambitie is om de kranten te verstaan als onderdeel van het gereformeerde milieu waarin ze actief waren. Ook zullen ze worden gespiegeld aan de uitgangspunten van andere dagbladen van hun tijd.’ En: ‘(…) dat ik met deze studie er zoveel mogelijk naar streef om beide kranten en hun gemeenschappen recht te doen door ze – als historicus – te begrijpen in hun maatschappelijke context.’ (p. 8)

De flaptekst meldt o.m.: ‘Eigentijds en eigenzinnig werpt licht op het ontstaan en de ontwikkeling van ND en RD’. (…) ‘Christoph van den Belt biedt aan de hand van rijk bronnenmateriaal een analyse van journalistieke en christelijke idealen en laat zien hoe we deze kranten moeten begrijpen.’

De studie is verricht volgens hedendaags-wetenschappelijke maatstaven. Dat wil zeggen dat er ten opzichte van het onderwerp een ‘kritische distantie’ in acht wordt genomen, waarbij de analyse wordt gebaseerd op een zoveel mogelijk objectieve weergave van feiten. We merken op dat Van den Belt de feiten nauwkeurig weergeeft en zijn onderwerp met respect behandelt. (Zo kwamen we maar een klein aantal passages tegen waarvan de toonzetting door ‘insiders’ als ‘badinerend’ opgevat zou kunnen worden.)

Een zoveel mogelijk objectieve weergave van feiten is goed, maar er dient wel rekening mee gehouden te worden dat deze ‘afstandelijke’ manier van werken als geheel in wezen ‘seculier’ van aard is. Dat komt dan met name tot uiting in de analyse van de feiten. Naar de maatstaven van de hedendaagse wetenschap beperkt men zich tot wat voor ogen is en van daaruit trekt men conclusies. Alles blijft in het ‘horizontale vlak’. Bovendien: wie analyseert, maakt keuzes en dat kan nooit volledig ‘objectief’. Op de bewering van de flaptekst: ‘Christoph van den Belt (…) laat zien hoe we deze kranten moeten begrijpen’, valt dus wel wat af te dingen.[2]

Ook, bijvoorbeeld, Van den Belts oordeel met betrekking tot de toekomst van ND en RD is derhalve op ‘seculiere’ analyse gebaseerd. Zodoende kan hij aan het eind van zijn boek beide kranten in ‘seculiere’ zin ‘salonfähig’ verklaren: ‘(…) zolang het ND en het RD blijven verschijnen, voegen zij kleur toe aan de Nederlandse journalistiek. Dat is niet alleen relevant voor abonnees en interessant voor historici, maar dat is ook goed voor de journalistiek zelf. Immers, welke andere dagbladen zijn eigentijds én eigenzinnig?’ (p. 305)

Vooral de beschrijving van de geschiedenis van het ND leverde bij ons veel herkenning op. Het betreft dan ook ‘onze’ geschiedenis. Ons inziens is de schrijver er binnen het kader waarin hij zijn studie heeft verricht in geslaagd zijn doel te bereiken. Bovendien is de tekst prettig leesbaar, helder en vlot geschreven, niet te langdradig en niet te beknopt. Wie een praktische samenvatting zoekt van de geschiedenis van ND en RD tussen 1960 en 2000 kan die in dit boek vinden. We willen het gebruiken door een aantal zaken, welke met name met de relatie tussen ‘kerk’ en ‘krant’ te maken hebben, naar voren te halen, en deze nader te bezien.

 

[1] Christoph van den Belt, Eigentijds en eigenzinnig, Een geschiedenis van het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad (1960-2000), Amsterdam, Prometheus, 2021
[2] Een flaptekst wordt echter meestal door de uitgever geschreven. Wellicht zou de schrijver het zelf niet zo hebben uitgedrukt. Hij heeft immers in de ondertitel vermeld dat zijn boek ‘een’ geschiedenis betreft, waarmee hij aangeeft dat er meer weergaven mogelijk zijn.