Het verbond vervormd tot contract

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van ds. M.B van ’t Veer.[1]


 En (Judas) zei: Wat wilt u mij geven…?

~ Matth. 26: 15a

 

Hier treedt de zonde van Judas scherp in het licht!

Hij kent niet de wet van het Verbond, en leeft alleen maar bij de schikkingen van het contract.

Niet pas vandaag, nu hij Jezus verraden, maar ook reeds eerder. Deze vraag is geen nieuwe, geen vreemde vraag voor hem: hij heeft ze altijd gesteld. Het verschil is alleen, dat deze vraag er nu plotseling uitkomt.

En dat laatste is gevolg van Jezus werk aan Judas.

 

Christus tot koopwaar gemaakt
“Wat wilt u mij geven?”

De ene hand uitgestoken om het geld te ontvangen, de andere wijzend op de Nazarener – zo stoot Judas met hees geluid deze vraag uit schorre keel.

En op hetzelfde moment is de Christus tot koopwaar gemaakt. Door deze ene vraag ingeschakeld in de rij van ‘zaken’, waarboven geschreven staat de regel van ‘vraag en aanbod’.

Maar deze vraag heeft in Judas’ ziel geleefd van het begin af, – van de eerste ontmoeting af met Jezus. Toen Christus ook hem koos tot apostel, heeft hij deze ‘roeping’ aanvaard onder de klem van dezelfde vraag: “Wat wilt U, Jezus van Nazareth, mij geven?” Nu hij echter heden deze vraag de Overpriesters en Schriftgeleerden voorlegt, nu is er in tweeërlei opzicht verschil met het verleden. Het eerste is, dat nu de vraag duidelijk bewust, en in het openbaar wordt gesteld! Tot nu toe is die vraag er niet uit gekomen. Misschien was ze voor Judas zelf niet eens bewust. Maar toch heeft ze in hem geleefd, en is zijn handelwijze er door bepaald! En toch heeft Judas geweigerd zich te bekeren, en heeft in volle verantwoordelijkheid deze vraag vastgehouden.

Duidelijk blijkt dit uit de éne mededeling, dat Judas een dief was (Joh. 12:6).

Dus werd hij van het begin af reeds beheerst door de vraag: Wat wilt u mij geven? En in stilte heeft hij Jezus reeds lang vernederd en Hem gehoond, door Hem als koopwaar aan te bieden aan de menigte. Want alles wat de menigte aan Jezus zou geven, alle eer en alle rijkdom, zou langs en over Jezus ook Judas toevloeien. Wat in de beurs van de Meester kwam, verdween voor een deel ook in particuliere beurs van de penningmeester.

Zo liep Judas drie jaren achter de rabbi aan. Maar in zijn ziel doodde hij niet deze vraag! Ze werd integendeel aangewakkerd. Hij predikte en verrichtte wonderen, hij toonde de macht van Jezus en sprak met vuur over Zijn verschijning, maar vroeg in dat alles aan de menigte: Wat wilt u mij geven voor Hem? Wat echter tot nu toe voor anderen verborgen leefde in zijn hart, wordt nu naar buiten geperst en openbaar gemaakt.

En het tweede verschil is, dat deze vraag wordt voorgelegd aan de vijanden van Jezus.

Tot op heden heeft Judas zich gewend tot Jezus’ vrienden!

Maar de vrienden worden minder – en de vijanden groeien. Reeds is het zo, dat de voornamen, de elite van Israël zich geschaard hebben bij de tegenstanders. Wel kiest het (arme) volk nog Jezus’ zijde, maar ook bij hen komt reeds aarzeling en zwenking. En wat alles afdoet: Jezus zelf verkondigt, dat Zijn einde nadert, en spreekt openlijk van Zijn begrafenis.

Zo is er maar heel weinig meer te verdienen voor Judas! Van Jezus’ volgelingen is niets meer te verwachten, daarom – want Judas kan en wil die vraag niet loslaten – legt hij nu die vraag aan de vijanden voor. Dat zal hem zeker betere kansen geven.

 

Judas maakt het verbond tot contract
Zo staat Judas voor de ambtsdragers van Israël! En de vraag wringt zich los uit zijn door onheilige begeerte brandende ziel! En zijn hand grist naar het geld. En zijn stem is schor en droog. Een moment van hoge spanning! Vergadert men hier niet in de tegenwoordigheid van God?

Zo dan is Judas openbaar geworden, omdat hij openbaar gemaakt is. Judas heeft te dicht gestaan bij het licht, om niet onderkend te worden, is te veel in aanraking geweest met het vuur van de beproeving, om nog langer een vraagteken te zijn.

Het was het uur van crisis (Joh. 3:19). En niemand kan in het crisismoment leven zonder geschift te worden. Niemand kan met de Crisis-bewerker, Jezus Christus, in contact gebracht worden, zonder dat het hem over de grenslijn heenbrengt. Zo moest aan al de discipelen vervuld worden, wat één van de apostelen later zou schrijven. “Wie onrecht doet, laat hij nog meer onrecht doen; en wie vuil is, laat hij nog vuiler worden; en wie rechtvaardig is, laat hij nog meer gerechtvaardigd worden; en wie heilig is, laat hij nog meer geheiligd worden” (Openb. 22:11).

Judas was vuil, en wilde niet rein of rechtvaardig zijn! Nu dan, laat hij nog vuiler worden!

Christus Jezus haalt er uit, wat er in zit, of wat er in gelegd is.

Judas moest openbaar worden. Alsmede de andere discipelen! Zo dreef Christus, Die ook Judas in gehoorzaamheid tot apostel verkoren had (o.a. Joh. 6:70) hem zelf weer uit, uit de kring van de twaalven. Zijn Woord werkte, werkte ook in Judas! Want het Woord van Christus loutert of verteert, maakt levend, of doodt. En Judas kon de vuurproef niet doorstaan: het vuur van God verteerde hem. Dus werd hij gedreven naar de tormenten van Satan.

Want dit is de zonde van Judas: hij volhardt in de zonde, die het verbond maakt tot contract. En dat is de verbondsschending bij uitnemendheid.

Het contract leeft uit de regel: do ut des, d.w.z. ik geef, opdat ook u aan mij weer terug zult geven! Mijn geven vindt alleen zijn oorzaak in de begeerte om terug te ontvangen; om meer te ontvangen, dan ik gaf, dus om er beter van te worden.

Het Verbond kent ook het geven, maar een geven, dat geven moet, en niet anders kan. Het verbond kent de regel: ik geef, opdat ik al meer (niet: ontvangen, maar) geven kan. Levend uit de regel van ‘alles of niets’, geeft het verbond alles, en vindt in dat geven de hoogste vreugde, omdat het daarin leeft naar zijn aard.

Wie dan ook het verbond van ouders en kinderen; het huwelijksverbond of enig ander verbond omzet in contract, heeft het verbond op het hoogst geschonden.

Dit nu doet Judas, omdat hij nog nooit het verbond begeerd heeft. Omdat hij het contract blijft vasthouden: d.w.z. de vraag, hoe het meeste er uit te halen is. Want het contract wil ook uit een bankroet nog halen wat er te halen is.

En hier is een ‘failliete zaak’. De zaak van Jezus van Nazareth. Bij Hem is niets meer te halen. Daarom wil hij er nog uitslaan, wat mogelijk is, d.w.z. zich terugtrekken uit dat ‘avontuur’ met de hoogst mogelijke winst.

Zo drijft Jezus de verrader, die de verbonden haat, en de contracten bemint, uit. Hij drijft hem uit, door hem te stellen voor de eis van het verbond. En die kan Judas niet verdragen. Jezus heeft immers zo juist voor Zich Zelf opgeëist de kostbare zalf van Maria, en Judas te verstaan gegeven, dat Hij in dit hoge uur van de crisis, alles neemt, omdat Hij alles vraagt (het verbond); en geen goederenverdeling kan gedogen waarbij en aan Hem en aan Judas naar contractueel verband iets zou toevallen. En toen Judas dit gezien had, toen, ja toen (zie vs. 14) ging Judas uit naar de overpriesters en vroeg hun: “Wat wilt u mij geven?” En hierin wordt hij verdoemd, omdat hij het verbond Gods maar blijft degraderen tot een contract.

 

Christus gaat door met Zijn verbondswerk
Daarin wordt Christus wel sterk vernederd; wel satanisch gehoond!

Want Hij is het Hoofd van het Verbond. En al Zijn werk is Verbondswerk en wordt geheel beheerst door de Verbondswet. Geeft Hij niet alles uit sterke liefde, die alleen begeert te geven? Die Zich Zelf geeft tot een rantsoen voor velen?

Want niemand heeft meerder liefde, dan Hij, die Zijn leven geeft voor anderen- en Hij stelt Zijn leven voor de schapen (Joh. 10:15). Want zo eist de wet van het Verbond!

Maar dan is er ook geen groter verdriet, dan te worden behandeld naar de schikkingen van het contract. Want nu wordt Hij verhandeld, en er wordt over Hem gehandeld. En de handslag van de gesloten koop verscheurt Zijn ziel: Hij is tot koopwaar gemaakt in deze wereld.

Maar Christus wil ook dit dragen. Hij hoort de vraag van Judas, en verneemt het loven en bieden, en weet van de gesloten koop, maar het kan Hem niet afhouden van Zijn Verbondswerk. Hij gaat heen naar de Paaszaal en verordineert het Avondmaal, en zoekt Gethsemane, en strekt zich uit naar Golgotha: het Verbond, de Verbondswet: zie, Ik kom o God, om Uw wil te doen! Hij is werkelijk mijn Verbondshoofd!

 

Leven uit het verbond
Maar laat ons Zijn Geest dan niet bedroeven! En laat ons bidden, dat wij het verbond niet schenden, als Judas, om het te maken tot een contract.

Judas’ zonde leeft in ons allen! “Wat wilt u mij geven?” Het contract lijkt ons profijtelijker dan het verbond. Het heilige tot koopwaar maken! Aan Jezus willen verdienen! Laat ons geen rechter willen zijn over Judas- de Heere zal hem richten.

En zal ook ons richten!

Wee de mens, die Zijn huis maken wil tot een huis van koophandel.

Want alleen kan behouden worden de mens die zijn ziel bewaart van deze zonde, waardoor Gods verbond verlaagd wordt tot contract.

Hij zal leven door het geloof uit deze verbondswet, die alles geven wil, omdat Christus Zelf eerst alles gegeven heeft.

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: M.B. van ’t Veer, Het rijke woord (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.), pp. 38-41. Voor de leesbaarheid zijn ook tussenkopjes toegevoegd.

 

image_pdfimage_print