Het gezag van meerdere vergadering en kerkenraad (1)

Door: M.R. Vermeer

 

In de Gereformeerde Kerken worden regelmatig meerdere vergaderingen (classis en synode) bijeengeroepen. Nu kan de vraag zich voordoen: wat is het gezag van een meerdere vergadering? En daarmee samenhangend: wat is het onderscheid met het gezag van een kerkenraad?

Een juiste, Schriftuurlijke beantwoording van deze vragen is geen theoretische exercitie, maar noodzakelijk om daadwérkelijk gereformeerd te blijven. In de geschiedenis van de kerk is geestelijk verval vaak samengegaan met kerkrechtelijk verval. Het modernisme van 1834 ging samen met een reglementenbundel als kerkrechtelijke dwangbuis. De ‘veronderstelde wedergeboorte’ van 1944 werd met synodale hiërarchie opgelegd. Een “verkeerde weg”, ook een verkeerde kerkelijke weg, kan worden doorgevoerd met synodale of classicale “hoogmoed en trots” (Spr. 8:13). Nog altijd dus van belang!

 

Het gezag van een meerdere vergadering
Het gezag van een meerdere vergadering is door ds. Joh. Jansen[1] als volgt samengevat:

  • Niet oorspronkelijk, maar afgeleid (door afvaardiging vanuit de kerkenraden);
  • Niet algemeen, maar begrensd (alleen over kerkelijke zaken die in mindere vergaderingen niet konden worden afgehandeld);
  • Niet hoger, maar minder (een afgevaardigde heeft minder macht dan die hem afvaardigt);
  • Niet overheersend, maar dienend (een meerdere vergadering kan een mindere vergadering niet dwingen haar besluiten uit te voeren);
  • Niet voortdurend, maar tijdelijk (alleen zolang de meerdere vergadering is bijeengeroepen);
  • Niet onfeilbaar, maar afhankelijk en ondergeschikt (aan Gods Woord).

In de Kerkorde komen deze aspecten duidelijk naar voren, onder meer in art. 30 (‘alleen kerkelijke zaken op kerkelijke wijze’), art. 32 (‘afvaardiging’) en art. 83 (‘geen kerk mag over andere kerken heersen’).

 

Afgeleid gezag
Het gezag van een meerdere vergadering is dus een afgeleid gezag. Hieruit volgt dat de meerdere vergaderingen geen heerschappij kunnen voeren over de kerken, tenzij de kerken dit recht (van heerschappij) zouden overdragen aan de meerdere vergaderingen. In art. 83 K.O. hebben de kerken echter nu juist met elkaar afgesproken dit niet te doen: “Geen kerk mag over andere kerken (…) op welke wijze ook, heersen”.

Hiermee is art. 83 K.O. van fundamentele betekenis voor het samenleven in een kerkverband, zoals opgemerkt door prof. S. Greijdanus rond de Vrijmaking van 1944:

“De ene kerk mag groter zijn dan de andere, rijker in uitnemende personen en gaven, maar dat geeft aan haar generlei recht van heersen of macht van gebieden over een andere. En wat nu van de ene kerk in dezen geldt, dat geldt evenzeer van de andere, en van alle andere, en dus ook van alle tezamen. 10 x 0 en 20 x 0 is evenzeer 0 als 1 x 0. Wanneer de ene kerk generlei zeggenschap over een andere heeft, en dit van alle waar is, dan kunnen die kerken ook niet de minste macht van zeggenschap of heerschappij over enige kerk samenbrengen als zij in classisvergadering of synode samenkomen.”[2]

Met dit artikel wordt dus alle synodale of classicale hiërarchie verworpen!

 

Afvaardiging
De meerdere vergaderingen hebben een afgeleid gezag omdat zij ontstaan door afvaardiging uit de kerken. De classes en synoden zijn daarmee strikt genomen geen vergaderingen van kerken, maar van afgevaardigden van kerken. De meerdere vergaderingen kunnen slechts in overdrachtelijke zin ‘kerken’ worden genoemd, omdat in haar de kerken door afgevaardigden zijn vertegenwoordigd.

Ook zijn deze meerdere vergaderingen geen ambtelijke vergaderingen. Een goede regel is dat naar de meerdere vergaderingen predikanten en ouderlingen worden afgevaardigd, een regel die ook is vastgelegd in de Kerkorde (art. 41 K.O.). Toch zijn de ambtsdragers op een classis of synode aanwezig krachtens afvaardiging en niet krachtens hun ambt. De afgevaardigden zijn uiteraard wel als ambtsdrager aanspreekbaar op hun besluiten en handelen op de meerdere vergadering.

 

Afgeleid kerkelijk gezag
Meerdere vergaderingen hebben dus geen ambtelijk gezag over de kerken, maar een afgeleid kerkelijk gezag, zoals prof. Greijdanus opmerkte:

“Hieruit volgt, dat classicale en synodale vergaderingen niet gelijksoortig zijn aan kerkenraadsvergaderingen. Tussen kerkenraden enerzijds, en classisvergaderingen en synoden aan de andere kant, is een verschil in wezen of soort. Zij zijn ongelijk van aard. In de kerkenraadsvergaderingen verschijnen de onderscheiden kerkenraadsleden krachtens hun ambt. Zij behoren naar hun ambt tot die kerkenraden, en zijn volgens hun ambt leden van hun kerkenraden, en hebben in hun kerkenraadsvergaderingen te spreken en te handelen naar of krachtens hun ambt. Hun daden zijn ambtshandelingen met ambtelijk gezag. Ter classisvergadering en synode echter zijn de leden krachtens afvaardiging. (…) Hun handelingen ter classisvergadering of synode zijn geen ambtsdaden, met ambtelijk gezag. Zij handelen als vertegenwoordigers van hun kerken of meerdere vergaderingen, en voor zover met het gezag van hun kerken. Maar kerkelijk gezag is nog geen Goddelijk gezag. Bij provinciale of particuliere Synode is de kerkelijke band nog al meer om zo te zeggen uitgerekt en bij Generale Synoden nog weer meer.”[3]

Hierbij deed prof. Greijdanus de volgende oproep aan synodeleden (die uiteraard ook geldt voor afgevaardigden naar een classis):

“Dat moet door synodeleden niet vergeten worden. Te meer dienen zij met nauwkeurigheid acht te geven op het leven en heil der kerken, om niet maar eigen zin en wil te volgen en door te zetten, maar te bedenken, dat zij daar krachtens een getrapte afvaardiging zitten en niet naar persoonlijk ambt, als op eigen autoriteit. Synodale hoogheid, die met terechtwijzing en bestraffing optreedt tegen inlichting vragende, of bedenking opperende kerken en classisvergaderingen, voegt hier niet. Synoden hebben geen oorspronkelijk, eigen, van de kerken onafhankelijk, daarboven uitgaand gezag, maar slechts een afgeleide, gedelegeerde bevoegdheid. Het oorspronkelijk gezag in dezen is geschonken aan de kerken.”[4]

 

Hiërarchische geest
Een hiërarchische geest kan zich op verschillende manieren in het kerkelijk leven manifesteren. We noemen een aantal voorbeelden:

  • Een classis of synode stelt een veelvoud aan ‘voortgezette zittingen’ vast, met een uitdijend agendum. Een dergelijke classis of synode gedraagt zich alsof zij een ambtelijke vergadering is met een eigen, zelfstandige bevoegdheid.
  • Een afgevaardigde stelt op de classis of synode voor een zaak te behandelen die niet vanuit de kerken op het agendum is geplaatst. Een dergelijke afgevaardigde handelt alsof hij op de meerdere vergadering een algemeen ambtelijk gezag heeft.
  • Een meerdere vergadering die in een plaatselijke kerk waarin moeiten zijn optreedt om ‘zaken recht te zetten’, tegen de wil van de kerkenraad in. Een dergelijke handelwijze is heerschappij voeren.

Een hiërarchische geest kan ook op meer verborgen wijze aanwezig zijn, bijvoorbeeld doordat commissieleden, deputaten of adviseurs een prominente rol in het kerkelijk leven opeisen. Het gevaar hierbij is dat ‘zelfcontinuatie’ van meerdere vergaderingen via de achterdeur binnendringt. Ook wordt hiermee niet bevorderd dat afgevaardigden op een classis of synode zich zélf grondig verdiepen in de zaken die op het agendum staan.

In een volgend artikel wordt ingegaan op het gezag van een kerkenraad in onderscheid met een meerdere vergadering.

 

[1] Joh. Jansen, Korte Verklaring van de Kerkenordening (Amsterdam: Ton Bolland, 1976 (herdruk 1e druk 1923)), pp. 165-166.

[2] S. Greijdanus, Over gereformeerd kerkrecht (Kampen: [s.n.], 1943), p. 1. De brochure ‘Over gereformeerd kerkrecht’ was door Greijdanus bedoeld om als laatste hoofdstuk van een manuscript ‘Kerkrechtelijke studiën’ te fungeren; dit manuscript is echter niet gepubliceerd en pas in 1997 aan het archief van Greijdanus toegevoegd [zie D. Deddens, ‘Het manuscript ‘Kerkrechtelijke studiën’. Greijdanus over gereformeerd kerkrecht’, in: G. Harinck et al., Leven en werk van prof. dr. Seakle Greijdanus (Barneveld: De Vuurbaak, 1998), p. 233]. In deze brochure komt dus de min of meer afgeronde gedachtenvorming van Greijdanus over het kerkrecht terug.

[3] Greijdanus, op. cit., p. 9.

[4] Ibid.