Het gedenkboek voor Gods aangezicht

Door: M.R. Vermeer

 

Er is een gedenkboek geschreven voor Zijn aangezicht, voor wie de HEERE vrezen en wie Zijn naam hoogachten (Mal. 3:16b).

 

Het jaar 2018 is bijna voorbij en het nieuwe jaar 2019 is bijna aangebroken. Een tijd waarin in de media, in de kranten en op de televisie, wordt teruggeblikt op het afgelopen jaar en vooruitgezien naar het komende jaar. Wat heeft 2018 ons opgeleverd? En wat zal 2019 ons brengen?

Ook Gods kinderen kunnen terugzien naar het oude jaar en vooruitzien naar het nieuwe jaar. Wat heeft 2018 ons gebracht? Misschien was er huwelijksgeluk, kindervreugde of een nieuwe baan. Wellicht was er juist eenzaamheid, verdriet of ziekte. Wat zal 2019 ons brengen?

 

Van vrijmaking tot wederkeer?
Ook in het boek Maleachi, het laatste boek van het Oude Testament, vindt een terugblik en een vooruitblik plaats. Het boek Maleachi plaatst ons in de 5e eeuw v. Chr., na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap. De kerk was al weer geruime tijd geleden bevrijd uit gevangenschap. De tempel was herbouwd en het Pascha weer gevierd (Ezra 6:16-22). Maar is er in de eeuw na deze bevrijding ook een werkelijke, hartelijke terugkeer tot de dienst aan de Here? Komt het van vrijmaking nu ook tot wederkeer, tot een écht dienen van de Here? Hoe ziet de balans van de afgelopen periode eruit?

Welnu, in het boek Maleachi wordt een gitzwart beeld geschetst van de werkelijke situatie waarin het volk verkeert. De profeet Maleachi maakt in een zestal ‘dialogen’ de twist van de Here met Zijn volk duidelijk. De Here heeft in Zijn verkiezende liefde Zich over het volk ontfermd (1e dialoog, Mal. 1:2-5). Het volk Israël vreest echter niet werkelijk de Here: de priesters gaan daarin voorop, als echte voorgangers in het kwaad (2e dialoog, Mal. 1:6-2:9). Een ambtelijk geknoei wat doorwerkt in het bredere kerkelijke leven, waarbij treffend is dat dit vooral blijkt in de huwelijksethiek (3e dialoog, Mal. 2:10-16).

Het volk Israël vraag zich af: Waar is nu de Here, de God van het oordeel?  Toch komt er een oordeel over het huis van God, om dat te zuiveren (4e dialoog, Mal. 2:17-3:5). Volk van de Here, keer toch terug tot de zuivere dienst van Uw Verbondsgod (5e dialoog, Mal. 3:6-12)!

 

Een ongelovige terugblik
En dan komen we bij het tekstgedeelte wat onze aandacht vraagt, de 6e en laatste dialoog van het boek Maleachi (Mal. 3:13-4:3). Door de Judeeërs wordt teruggeblikt en zij vragen zich af: Heeft het wel voordeel om God te dienen? Ja, zij zeggen zelfs stellig: ‘God dienen is nutteloos’. De dienst van de Here heeft géén zin, want heeft het ook maar enig voordeel gebracht? Wat maakt het uit om ‘in het zwart te gaan’, om te vasten en te bidden met berouw over de zonde  (3:14)?

Alsof dit niet genoeg is: er zijn goddelozen en hoogmoedigen die wél voorspoed hebben; ja, zelfs als zij God beproeven, door eigen wegen te gaan, dan nog gaat het hen goed (3:15)!

Wat kunnen ook Gods kinderen in dit leven in de vertwijfeling komen door moeite en tegenslag. Wat heeft Asaf niet in Psalm 73 ermee geworsteld dat de goddeloze vrede en voorspoed heeft. Wat stellen de feiten van het leven de goddelozen vaak in het schijnbare gelijk: het gaat hén economisch en materieel voor de wind, terwijl een gelovig kind van de Here moeite, verdriet en teleurstelling kan ervaren. In deze aanvechting waren Asafs voeten bijna uitgegleden (Ps. 73:2-3).

Toch is het spreken van de Judeeërs in Maleachi 3 anders dan dat van Asaf. Ja, de voeten van Asaf waren bijna uitgegleden, maar hij werd in Gods heiligdom wel bevestigd in het geloof, zodat hij kon beginnen met de belijdenis: ‘God is goed voor Israël, voor hen die zuiver van hart zijn’ (Ps. 73:1). Door de vertwijfeling heen, die wel zonde was (Ps. 73:21-22), nam hij toch de toevlucht tot de Heere, zodat hij kon eindigen met de verkondiging van Zijn grote werken (Ps. 73:28).

De klacht van de Judeeërs is echter een aanklacht tegen God: De Here kan wel oproepen tot een zuivere priesterdienst, tot een zuivere huwelijksethiek, maar heeft dat wel zin? Levert ons dat iets op? En de Here kan ons wel oproepen om Hem te beproeven en wel zéggen dat er in een leven naar Zijn verbond zegen is te verwachten (3:10), maar er zijn goddelozen die Hem beproeven, die Hem tarten, en toch gaat het hen goed in dit leven!

Het geloof van deze Judeeërs wordt niet aangevochten door de twijfel, zoals bij Asaf, maar in ongeloof betwijfelen zij Gods trouw en waarheid. Dat komt omdat zij niet hun gehele hart, ziel en verstand in de dienst van de Here leggen, maar Hem slechts dienen om uiterlijke voorspoed en een tegenprestatie van Hem zoeken.

 

De Here gedenkt
Toch zijn er ook anderen in Israël: ‘zij die de Here vrezen’ (3:16). De meerderheid van het volk Israël gaat een zondige, hoogmoedige weg, want Maleachi spreekt het brede volksgeheel aan. Toch is er een smalle groep van hen die de Here werkelijk dienen, een ‘rest’ binnen het volk.

Deze gelovigen trekken zich niet terug ‘in klein comité’, in een soort van conventikel of gezelschap waarin zij hun eigen ‘mystieke band’ aan de Here beleven, afgezonderd van het volk. Nee, zij ‘spreken tot de naaste’, zij zoeken het hart van de naaste te winnen voor Gods dienst. Zij belijden openlijk hun geloof in Gods verbondstrouw.

Zij bemoedigen elkaar in het geloof dat de Here wel degelijk acht slaat op Zijn kinderen. De Here God die aan het vee zijn voedsel geeft en de jonge raven hoort wanneer zij roepen, is Hij ook niet goedgezind voor wie Hem vrezen en op Zijn goedertierenheid hopen? De Here stelt alleen geen behagen in de spierkracht van de mens, maar wel daarin dat de mens Hem vreest en op Zijn goedertierenheid hoopt (Ps. 147). De Here vraagt vertrouwen op Hem.

Ja, de Here slaat wel degelijk acht op degenen die Hem vrezen: er is een gedenkboek voor Zijn aangezicht. Zoals een koning in vroeger tijden belangrijke gebeurtenissen in annalen bijhield, zo heeft ook de Here een herinneringsboek. Een boek waarin de tranen van de gelovige staan opgetekend, van de gelovige die beproefd wordt door grote moeite en verdrukking (Ps. 56:9). Een boek waarin kerkelijke trouw staat opgetekend, ook als dit strijd met zich meebrengt (Neh. 13:14). Een boek wat op de laatste dag van de wereldgeschiedenis zal worden geopend: ‘Zalig zijn de doden die in de Heere sterven van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten van hun inspanningen, en hun werken volgen met hen’ (Openb. 14:13). De Here zal ons vergelden naar onze werken, naar de werken van geloofsgehoorzaamheid die Christus zelf in ons werkt (Ef. 2:10).

 

Een troostvol vooruitzicht
De Here gedenkt – dat geeft een rijk vooruitzicht voor de nabije en verdere toekomst. Maleachi ziet vooruit naar de ‘dag van de Here’, naar het machtig ingrijpen van de Here. De gelovigen zijn ‘een persoonlijk eigendom’ van de Here (3:17). Het woord ‘eigendom’ duidt een zeer kostbaar bezit aan, zoals ook in Exodus 19:5: ‘Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem in acht neemt, dan zult u Mijn persoonlijk eigendom zijn’. De rechtvaardige die leeft door geloof mag vertrouwen op de bijzondere bewaring door de Here: Hij zorgt voor Zijn volk.

De Here zal de gelovigen sparen zoals een man zijn zoon spaart. De gelovigen hebben ‘de Geest van aanneming tot kinderen ontvangen: Abba, Vader!’ (Rom. 8:15). ‘Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook niet met Hem alle dingen schenken?’ (Rom. 8:32).

In de toekomst zal het onderscheid tussen goddelozen en rechtvaardigen openbaar komen (3:18 – 4:3). Nu kan het nog schijnen alsof het de goddeloze voor de wind gaat. Een gelovig kind van de Here kan nog worstelen met de vraag waarom hij of zij zoveel moeite ervaart en de goddeloze voorspoed heeft… ‘totdat ik Gods heiligdom binnenging en op hun einde lette’ (Ps. 73:17). Een verschrikkelijk oordeel wacht er voor hen die zich in ongeloof tegen Hem verzetten. De gelovigen echter zullen gekroond worden met heerlijkheid en eer:

‘Dan zal blijken dat hun zaak, die nu door veel rechters en overheden als ketters en goddeloos veroordeeld wordt, de zaak van de Zoon van God is. En als een genadige beloning zal de Here hen zo’n heerlijkheid doen bezitten als in het hart van een mens nooit zou kunnen opkomen.
Daarom verwachten wij die grote dag met sterk verlangen, om ten volle te genieten de beloften van God in Jezus Christus onze Here’ (NGB art. 37).

Nog een aantal dagen en we laten 2018 achter ons. Hoe zien wij terug op het afgelopen jaar? De Here gedenkt! Hij heeft u gezien, in uw moeite en verdriet, ook in uw voorspoed en vreugde. Hij heeft naar u gehoord, meer dan een vader hoort naar zijn kind. Als we maar leven in geloof uit Zijn Vaderhand. Zo mogen we ook blij vooruitzien naar het nieuwe jaar, want de dag van de Here is bezig te komen!

image_pdfimage_print