Het contact met de Christelijke Gereformeerden (1)
Hieronder het begin van een artikelenserie uit 1951 over het contact met de Christelijke Gereformeerden.[1]
Het contact met de Christelijke Gereformeerden (1)
In “De Reformatie” van 9 dec. 1950 is gepubliceerd de correspondentie, gevoerd tussen deputaten van de Gereformeerde kerken en deputaten van de Chr. Gereformeerde Kerken, alsmede een kort verslag van de gehouden mondelinge samensprekingen.
De voornaamste punten die in correspondentie en samenspreking aan de orde zijn geweest zijn: 1892, 1905, 1944 en de prediking.
In 1892 vond plaats de vereniging tussen de kerken uit de Afscheiding en die uit de Doleantie. Een deel van de Afgescheidenen kon hierin echter niet meegaan en vormde de Chr. Geref. Kerk (thanks Chr. Geref. kerken). De bezwaren, die zij tegen vereniging hadden, waren de volgende:
- Nooit is de kerkenraad verzocht of opgedragen, de vergadering van manslidmaten in elke gemeente op te roepen, teneinde a) of niet toe te stemmen in de voorwaarden van Leeuwaren (de synode van Leeuwarden ’s jaars tevoren gehouden, waar de voorwaarden voor vereniging werden vastgesteld, BJ.) en de verklaring, daarvan gegeven, hetgeen toch het onvervreemdbaar recht der gemeente mag gerekend worden, omdat de vereniging alle gemeenten met de kerken in de Doleantie samenbindt. Wij achten daardoor de rechten der gemeente verkort.
Hierover oordeelde de synode, dat aangezien het geldt de vereniging van kerkengroepen, de gemeenteleden in hun rechten niet zijn verkort.
- In de strijd der laatste jaren bleken de beginsel van Afscheiding en Doleantie met elkander in strijd, vooral in de beschouwing der Hervormde kerk. Indien dan niet één der twee beginselen in de verenigde kerken aan het ander zal opgeofferd worden, waarvan kan hun samenvoeging dan anders oorzaak zijn dan van twist en eindeloze verwarring?
Hierop antwoordde de synode: a. dat er verschillende wegen tot reformatie zijn; b. dat er geen grond is voor de bewering, dat eventuele vereniging oorzaak zal zijn van twist en eindeloze verwarring, vooral wanneer het gebed om de vrede van Jeruzalem toenemende is, wijl Scheiding en Doleantie, hoewel in sommige opzichten verschillende, toch hierin overeengekomen zijn, dat verbreking van de kerkelijke gemeenschap met bestuur en leden van het Ned. Herv. kerkgenootschap noodzakelijk is.
Het derde bezwaarde luidt als volgt:
- Bezwaarlijk valt het ons, broeders! om voetstoots alle kerken in Doleantie, hoe ook ontstaan, zonder enig onderscheid voor zuivere Geref. kerken naar belijdenis en kerkorde te erkennen, ja, zelfs te erkennen al hare lidmaten, die zonder enig kerkelijk onderzoek zich in het duplicaatboek (ledenregister, MV) lieten inschrijven (dit bezwaar hangt samen met het feit dat de Dolerende kerken, aanvankelijk alle leden der Herv. kerk beschouwden als haar leden. BJ).
Hierop antwoordde de synode dat wat geschied is krachtens de methode van Doleantie niet ongedaan kan worden gemaakt, en dat eventuele moeilijkheden ten allen tijde kunnen worden gebracht op de meerdere vergaderingen, en dat in de besluiten van Leeuwarden en ’s-Gravenhage (synodes der Afgescheidenen en der Dolerende kerken, BJ) een uitgangspunt is verkregen om tot beslissing te komen.
Het vierde bezwaar luidt als volgt:
- Een ander bezwaar is niet ons geringste. Het is onze vaste overtuiging dat de wederkerige liefde, die toch bij elk huwelijk, ook bij dat van deze kerkengroepen, een allereerste vereiste is, maar al te veel wordt gemist, en zodanig huwelijk noodwendig bron van betreurenswaardige verwarring en tweedracht zal worden.
Hierover oordeelt de synode, dat het beeld van een huwelijk minder juist is gekozen; ten tweede dat de synode op grond van algemene en persoonlijke ervaringen de overtuiging, dat de wederkerige liefde maar al te zeer wordt gemist, niet deelt; en dat zij niet twijfelt, of de liefde zal wederzijds aanmerkelijk toenemen bij meerdere oefening van de gemeenschap der heiligen.
Tenslotte het vijfde bezwaar:
- En eindelijk is het ons een overwegend bezwaar voor gereformeerd te erkennen, wat door voorgangeren der dolerende kerken in de laatste tijd in het publiek is uitgesproken en geleerd omtrent de wedergeboorte en de Heilige Doop.
Hierover spreekt de synode uit, dat, aangezien de vereniging geschiedt op de grondslag van eenheid in Geref. belijdenis en kerkorde, bezwaren tegen gevoelens betrekkelijk het een of ander stuk der leer steeds op bevoegde kerkelijke vergaderingen kunnen worden gebracht om aldaar beoordeeld te worden,
Aan het slot van beoordeling der bezwaren sprake de synode nog uit: Weshalve de synode, op grond van al het bovengenoemde besluit, geen gevolg te geven aan het verzoek der voornoemde broeders om thans nog niet definitief te sluiten de naar hun mening door zovelen gevreesde vereniging, maar voort te gaan met de behandeling van de zaak der vereniging, wijl men geen kerkelijke vereniging mag weigeren om redenen, waarom men een kerkelijke vereniging niet zou mogen verbreken.
Dit alles is geciteerd uit de Acta van de Syn. der Christelijke Gereformeerde Kerk 7-17 juni 1892, welke synode op 17 juni overging in de Generale synode van de Gereformeerde kerken, waarmee de vereniging een feit werd.
In het huidig contact met de Chr. Geref. kerken is van al deze bezwaren slechts het laatstgenoemde naar voren gekomen, en daarbij speciaal de verklaring die in 1905 werd opgesteld, die wij sinds de synode van Groningen 1946 uitgesproken niet meer voor onze rekening nemen en die dus verdwenen is als kerkelijk stuk.
[1] Eerder verschenen in: Gereformeerd Kerkblad voor Overijssel en Groningen (1951), geschreven door ds. B. Jongeling.