Door: J. Bos
Op 9 december jl. is op deze site het artikel ‘Het bestaansrecht van DGK’ gepubliceerd. Kort samengevat is de inhoud daarvan dat het bestaansrecht van DGK gelegen is in het feit dat de gemeentes zich vanwege de Vrijmaking van 2003 met recht (de wettige adressen van) de ware kerk in Nederland mochten noemen, overeenkomstig art. 29 NGB. Dit bestaansrecht wordt echter gerelativeerd doordat deze adressen niet genoemd worden op momenten waarop ze wel aangewezen behóren te worden. Want volgens art. 28 NGB handelen allen die zich niet bij de kerk voegen, in strijd met Gods bevel.
We willen in dit tweede artikel laten zien hoe het bestaansrecht van DGK wordt gerelativeerd door de manier waarop over de gesprekken met de GKN wordt geschreven in de persverslagen die door de deputaten ACOBB gezamenlijk met de afgevaardigden van de GKN zijn opgesteld.
In het eerste persverslag[1] wordt gesproken over ‘beide kerken’ en ‘broeders van beide kerken’. We betwijfelen of het terecht is dat dit gebeurt. Aangezien het onderwerp van ons artikel het bestaansrecht van DGK ‘als kerk’ is, laten we het woord ‘broeders’ buiten beschouwing en zullen we het gebruik van het woord ‘kerken’ in het persverslag wat nader bekijken. We zouden dan kunnen zeggen dat dit het normale spraakgebruik is. En op zich is dat ook zo. Maar door de manier waarop deputaten het woord gebruiken (met name ook in combinatie met ‘broeders’), worden DGK en de GKN ‘als kerken’ op één lijn gesteld en gaat er onterecht de sterke suggestie vanuit dat de GKN zich in dezelfde positie (van ‘ware kerk’) bevinden als DGK. Maar de gesprekken worden toch juist gevoerd om te onderzoeken of er wat de GKN betreft überhaupt wel sprake is van ware kerken? Dat staat tenminste in de instructie van de deputaten: zij moeten ‘(…) Vaststellen of DGK en GKN op het zelfde fundament staan (…) en daarop ook hetzelfde bouwwerk bouwen (…). Er zal (…) duidelijkheid moeten komen of er overeenstemming is over fundamentele zaken (…)’. Blijkbaar is het al geen vraag meer. De woordjes ‘of’ schijnen stilzwijgend te zijn veranderd in ‘dat’. Echter, totdat het tegendeel door de synode wordt vastgesteld zonder in strijd te komen met art. 31 K.O., moet niet de suggestie worden gewekt dat de GKN ware kerken zijn. Hoe het ook wordt gewend of gekeerd, als we eenvoudig onze belijdenis naspreken, hebben we de GKN vooralsnog te rekenen tot de sekten die zich ten onrechte kerk noemen (art. 29 NGB) en behoren we de GKN met gepaste reserve tegemoet te treden. Gebeurt dat niet, dan betekent dat een relativering van het bestaansrecht van DGK.
Het tweede persverslag[2] bevat nog meer ‘gelijkheid en broederschap’. Er wordt nog sterker dan in het eerste verslag een eenheid gesuggereerd die er niet zijn kan zolang de synode daarover geen uitspraak heeft gedaan en ‘de papieren getekend zijn’. Door de tendens van dit bericht kan een DGK-lid zich in de richting van de GKN gemanipuleerd voelen. Dat geldt ook voor de manier waarop verslag wordt gedaan van de inhoudelijke bespreking. We noemen de volgende passage: ‘Ook is gesproken over Genesis 1-3 en het omgaan met Schriftkritische opvattingen over dit Bijbelgedeelte. Uit de besprekingen bleek een grote mate van overeenstemming.’ Wat kan daarmee nu worden bedoeld? In elk geval niet dat er vollédige overeenstemming is. Uit het rapport dat de deputaten inmiddels hebben ingediend bij de synode[3] nemen we het volgende letterlijk over.
‘Nadrukkelijk wordt nu gesproken over het functioneren van het Schriftgezag in beide kerken.
De discussie spitst zich toe op Genesis 1-3. Vanuit de GKN wordt uitgesproken dat er geen twijfel is over de historiciteit van Genesis 1-3. Het blijkt wel lastig om vanuit de Schrift bindende uitspraken te doen met betrekking tot de exacte lengte van de (eerste) scheppingsdagen. GKN wil daar graag ruimte in laten met dien vestande (sic) dat het hier niet om miljoenen jaren gaat.
Vanuit DGK-zijde is aangegeven dat het spreken over de daglengte alleen maar kan gebeuren vanuit de Schrift zelf, van binnenuit. Het gaat om de klaarblijkelijkheid van de Schrift. Die geldt voor alle delen van de Schrift. M.b.t. Genesis 1 mag nooit ruimte voor de evolutieleer een argument zijn om de lengte van de zes dagen langer te zien dan van dagen zoals wij die kennen.
Verder is er doorgesproken over de opvatting van prof. J. Douma m.b.t. Genesis 1 & 2 zoals hij dat gepubliceerd heeft zijn (sic) publicatie “Genesis”.’
Maar als de deputaten dít in hun rapport schrijven, kunnen ze toch niet in een persbericht aan de kerkleden voorhouden dat er ‘een grote mate van overeenstemming’ bleek? Zo wordt een principieel verschil (tussen ‘… lastig om vanuit de Schrift bindende uitspraken te doen …’ en ‘… klaarblijkelijkheid van de Schrift …’) gereduceerd tot een gradueel verschil oftewel een glijdende schaal. Opmerkelijk is in dit verband ook dat in het rapport aan de synode verhullend gesproken wordt over de ‘opvatting’ van prof. Douma, terwijl deze ‘opvatting’ volgens de synode ‘dwaalleer’ is. En wát er dan over die ‘opvatting’ besproken is, wordt niet vermeld. Hopelijk komt daar alsnog duidelijkheid over.
[1] https://gereformeerde-kerken-hersteld.nl/nieuws/gezamenlijk-persverslag-namens-dgk-en-gkn-afgevaardigden
[2] http://eeninwaarheid.info/index.php?rub=12&item=1524
[3] https://gereformeerde-kerken-hersteld.nl/files/4.02_Rapport_deputaten_ACOBB_aan_GS_Lansingerland_2018.pdf