Voor de gereformeerde kerken is 31 oktober een belangrijke dag: de herdenking van de Reformatie, de bevrijding van de Roomse dwaalleer. In onderstaande ‘Kanttekening’ door P. Jongeling (Nederlands Dagblad, 30 oktober 1982) wordt hierop ingegaan.
Hervormingsdag
Binnenkort is het weer 31 oktober, Hervormingsdag. De datum waarop Maarten Luther in 1517 zijn 95 stellingen aanplakte aan de deur van de slotkapel te Wittenberg, wordt meestal beschouwd als de beslissende dag die de breuk bracht tussen Rome en de Reformatie.
‘k Heb al wel vaker geschreven dat die mening feitelijk onjuist is. Dat aanplakken van 95 stellingen, hoeveel rumoer er ook door ontstond in Europa, bracht de beslissende breuk (nog) niet.
Luther had ook helemaal geen plannen of zelfs maar gedachten in die richting. Hij meende te goeder trouw, dat hij een gehoorzame zoon van de moederkerk was en dat iedere oprechte rooms-katholiek het bij enig nadenken met hem eens zou zijn.
Luthers bekering
Een geweldig ding was er in zijn leven gebeurd. Hij had, na jarenlange worsteling, na aanhoudend gebed en Bijbelstudie, leren verstaan dat de zondaar wordt gerechtvaardigd, vrijgesproken van schuld, door het geloof alleen, en niet door goede werken, ook niet voor een deel.
Toen Luther dit begreep en daarop leerde vertrouwen, was het, naar hij zelf getuigde, alsof de poort van de hemel voor hem openging. Hij, de angstige zoeker, werd een gelukkig mens.
Luther was in 1513, na zijn promotie, een jaar tevoren, tot doctor in de theologie, benoemd tot hoogleraar in de Bijbelse theologie aan de universiteit te Erfurt.
In de toen volgende periode vond zijn hierboven vermelde bekering plaats, vermoedelijk omstreeks 1516.
Als geestelijke mocht hij ook de biecht afnemen. Hij had zelf veel biechtelingen. Maar hij kwam in het jaar 1517 tot de ontdekking, dat veel mensen gerust waren over hun ziel en zaligheid, omdat zij de vergeving van hun zonden voor geld gekocht hadden. Zij bezaten een aflaatbrief, ondertekend door paus Leo X persoonlijk, waarin die vrijspraak stond vermeld. Hun kon niets meer overkomen!
De aflaathandel
Leo X was volgens mensen die hem goed kenden, een geleerde en zeer charmante man. Hij begunstigde kunstenaars en geleerden en bewonderde de klassieke oudheid. De christelijk godsdienst interesseerde hem niet erg. Bekend is van hem de uitspraak, dat hij de mooie verhalen uit de Griekse mythologie ver stelde boven de zonderlinge joodse sagen uit de Bijbel.
Deze paus wilde graag een heel mooie, kostbare kerk in Rome bouwen, maar hij had veel meer schulden dan geld.
Dus maakte hij gebruik van een al eeuwelan in de kerk bestaande gewoonte: de aflaat.
De kerk van Rome leerde dat de priester iemand die berouwvol zijn zonden biechtte, kon vrijspreken van de eeuwige straf. Voor kwijtschelding van tijdelijke straffen moest echter eerst boete worden gedaan. Door goede werken konden die worden afgekocht. In de tijd van de kruistochten al sloop de gewoonte in, dat ook de betaling van een som geld voor een goed doel, (bijvoorbeeld het kopen van een remplaçant (plaatsvervanger) die in plaats van de geldgever een kruistocht maakte) voldoende was.
Heel dit systeem, dat dus al eeuwenlang bestond, hing samen met de leer van “de overtollige goede werken”: werken van heiligen en zaligen, die méér hadden gedaan dan voor hun eigen behoud nodig was. Over dat overschot beschikte de paus. Door het kopen van een aflaat, na een oprecht gemeende biecht, kon men een aandeel krijgen in die extra voorraad goede werken.
Schaamteloze zwendel
Van deze leer en praktijk maakte de paus gebruik om aan geld te komen. Hij belastte de dominicaan Tetzel, die de welbespraaktheid van een echte marktkoopman bezat, met de verkoop van aflaatbrieven. Tetzel trok in Duitsland door stad en dorp een deed uitstekende zaken, waar hij zelf ook goed aan verdiende. Om scholastische onderscheidingen van tijdelijke en eeuwige straffen enz. bekommerde hij zich niet. Kopen van een aflaat betekende vergeving van zonden. Men kon ook kopen voor een ander, een bloedverwant bijvoorbeeld, die al gestorven was en in het vagevuur zou zijn. “Zodra het geld in ’t kistje klinkt, het zieltje in de hemel springt”.
Het werd een schaamteloze zwendel. Leo X vond het best, als er maar geld binnen kwam. Er waren wel mensen die zich ergerden – in Saksen werd Tetzel zelfs niet toegelaten -, maar de clerus protesteerde niet, en de Saksen die een aflaat wilden kopen, wipten even over de grens om zo’n kostelijk papier in bezit te krijgen.
Luther in het strijdperk
Luther, die zelf de vrijspraak niet uit de werken, maar uit vrije genade, door het geloof had leren kennen, en wiens hele leven daardoor was veranderd, vond deze aflaatzwendel verschrikkelijk. Hij wilde er een discussie over op gang brengen en schreef daartoe stellingen op papier. Maar toen hij eenmaal begon te formuleren, kwam er méér los, want sinds zijn bekering had hij veel nagedacht en bij begreep ook wel, dat die aflaathandel niet op zichzelf stond, maar een symptoom was van veel meer dat was scheefgegroeid.
Ziehier een paar van de (genummerde) stellingen:
- Allen zullen met hun leermeesters voor eeuwig verdoemd worden, die geloven dat zij door aflaatbrieven zeker zijn van hun zaligheid.
- Ieder christen, die waarlijk berouw heeft, komt volkomen vergeving van straf toe, ook zonder aflaatbrief.
- Men moet de christen leren, dat als de paus de afpersingen van de aflaatpredikers kende, hij liever de St. Pieterskerk tot as zag verbranden, dan dat ze zou worden gebouwd van de huid, het vlees en de beenderen van zijn schapen.
- De ware schat van de Kerk is het heilig Evangelie van de ere en de genade Gods.
- De christen moeten worden aangespoord Christus, hun Hoofd te volgen door velerlei pijn, dood en hel heen.
- En laat hen zo vertrouwen de hemel binnen te gaan, veel meer door vele verdrukkingen dan door de zorgeloosheid van een (valse) vrede.
Ongedachte gevolgen
De stellingen waren bedoeld als disputeerpunten tussen Luther en andere theologen, maar er gloeide iets in dat ook niet-theologen, ook eenvoudigen, ten sterkste aanspraak.
Het duurde maar even of de stellingen waren gedrukt en werden in heel Europa verspreid. Velen betuigden hen bijval.
Paus Leo X maakte zich eerst niet druk. Hij noemde Luther ‘een dronken Duitser, die wel van gedachten zal veranderen als hij zijn roes zal hebben uitgeslapen’.
Luther van zijn kant dacht niet aan een breuk met de paus of met de pauselijke kerk. Hij meende nog steeds dat in hoofdzaak misverstanden verhinderen dat allerlei kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders zijn toch oer-bijbelse stellingen niet bijvielen.
Nog in 1518 schreef hij een deemoedige brief aan de paus, waarin het volgende stond:
“Ik betuig voor God en al Zijn schepselen dat ik nimmer van plan ben geweest, noch op het ogenblik van zins ben, de Roomse kerk en de macht van uw heiligheid op enige wijze aan te tasten of met enige list schade te berokkenen. Ja ik verzeker vrijmoedig dat de macht der kerk boven alles gaat, en niets onder de hemel of op aarde hoger gesteld mag worden, uitgenomen Jezus Christus, de Heer over alles.”
Luther was volkomen oprecht toen hij dit schreef. Maar hij maakte in zijn woorden één duidelijk evangelisch voorbehoud: “Uitgenomen Jezus Christus, de Heer oer alles”. Rome daarentegen leert dat Jezus Christus spreekt en regeert dóór Zijn plaatsvervanger, de paus.
Paus Leo X heeft, toen de zaak veel grotere omvang aannam dan hij verwachtte, geprobeerd Luther te paaien. In 1519 bood hij hem een aartsbisdom en een kardinaalshoed aan, mits hij beloofde te zwijgen. Maar Luther zocht geen aards voordeel, en zwijgen kon hij niet, nu allerlei vooraanstaande leden van de clerus zijn stellingen scherp aanvielen. Het kwam tot een hele reeks van polemieken en twistgesprekken met vooraanstaande scholastieke theologen.
Deze disputen met scherpzinnige tegenstanders noopten Luther, die niet kòn en mócht herroepen, de consequenties te trekken uit zijn stellingen. In zoverre waren ze uiterst nuttig.
De banbul
Toen kwam tenslotte paus Leo X in het geweer. Hij liet door een commissie een banbul opstellen, die op 15 juni 1520 in Rome werd gepubliceerd. Daarin werden 41 ‘ketterijen’ van Luther veroordeeld. Zijn geschriften moesten worden verbrand. Zelf kreeg hij zestig dagen de tijd om te herroepen.
De maat was vol. Eindelijk begreep Luther dat geen verzoening met de paus en de kerk van Rome mogelijk was, als hij aan het Evangelie van Christus wilde vasthouden.
Op 10 december 1520 verbrande hij te Wittenberg de banbul, samen met het kanonieke wetboek van de Roomse kerk, met de woorden: “Omdat gij de Heilige des Heren bedroefd hebt, vertere u het eeuwige vuur”. Die woorden “de Heilige des Heren” sloegen op de Christus, de Koning der Kerk.
Toen Luther dit deed, zogen zijn daarbij aanwezige studenten in het Latijn psalm 130:
Als u ons overtreden, / o Heer, blijft gadeslaan
de ongerechtigheden – / Heer, wie zal dan bestaan?
Maar nee, daar is vergeving / bij U altijd geweest,
opdat U in ons leven / eerbiedig wordt gevreesd.
Danken en bidden
Zo is het begonnen: niet in overmoed, maar in diepe ootmoed in het besef van eigen mede-schuldig staan aan het diepe verval.
De daad van 10 december 1520, toen Luther brak met de kerkelijk hiërarchie, was het eigenlijke moment van de kerkhervorming. Maar de gebeurtenis van 31 oktober 1517 was het onmisbare en rijk gezegende voorspel.
Daarom willen ook wij dankbaar gedenken. En, ziende hoe vandaag de dwaling om zich heen grijpt, ook in kerken die eens golden als een bolwerk van orthodoxie, en hoe vele gelovigen dit nog nauwelijks beseffen en niet tot beslissende daden komen, willen wij het gebed verdubbelen: “Breng Heer, al Uw gevangen weder!”
Want de God van Maarten Luther leeft, en Hij is een hoorder van het gebed.