Het onderstaande artikel naar aanleiding van Hervormingsdag is van de hand van P. Jongeling.[1]
Binnenkort is het weer 31 oktober, de datum die vanouds als Hervormingsdag bekend staat. Men kan op goede gronden stellen dat de beslissende datum niet 31 oktober 1517 was, maar 10 december 1520, toen Luther het kerkelijk wetboek en de tegen hem uitgevaardigde pauselijke banbul in het openbaar verbrandde. Toen pas brak hij radicaal met de kerk van Rome. Maar erkend moet worden dat hij drie jaar eerder toch een stap zette op een weg die dáár zou uitmonden. De hamerslagen waarmee hij de 95 stellingen aansloeg aan de slotkapel te Wittenberg, klonken door heel Europa! In zoverre kunnen we best vrede hebben met de datum van 31 oktober.
De toestand in Europa
Het is voor ons, die vijf eeuwen later leven, vaak moeilijk een scherp beeld te krijgen van de toestand in Europa in het begin van de 16e eeuw. Het was een tijd waarin oude en nieuwe ideeën op grote schaal botsten, een periode van strijd en verwarring, waarin het gelaat van de wereld in snel tempo veranderde.
In een baaierd van verwarring scheen Europa zijn ondergang tegemoet te gaan. In de kerk van Rome had het bijgeloof het Evangelie voor een groot deel overwoekerd. Kunstenaars en geleerden hadden de antieke oudheid herontdekt, en namen niet alleen de uiterlijke vormen, maar ook de gedachte van die heidense tijd steeds meer over.
Pauls Leo X was, al heette hij de verdediger van de ware godsdienst, in wezen een puur heidense humanist, die openlijk verklaarde dat hij de verhalen uit de Griekse godenleer veel mooier vond dan die zonderlinge Joodse sagen uit de Bijbel, over de aartsvaders en zo.
In de kring van de geletterden begon zelfs het atheïsme al veld te winnen.
Tegelijk leidden economische crises en verstarde sociale verhoudingen tot revolutionaire woelingen onder de lagere volksklasse en verzet tegen harde onderdrukking.
De stormloop van de Islam
Er was nog een factor die een dodelijke bedreiging voor Europa betekende: de nieuwe, onstuitbaar lijkende opmars van de Islam!
He was de tweede vloedgolf. In de zevende eeuw hadden de Arabieren geheel Voor-Azië en Noord-Afrika veroverd. Overal was daar het kruis vervangen door de halve maan. Zelfs Spanje was lange tijd in de greep van de Moren.
Nu, negen eeuwen later, had de Islam de stormloop hervat, maar ditmaal waren niet de Arabieren, maar de Turken de aanvallers. Als een Mongools volk uit Midden-Azië waren ze opgedoken. Ze hadden zich geworpen op het Oost-Romeinse rijk, dat duizend jaren als een trouwe wachter Europa had beschermd.
Dat hoogbeschaafde rijk met zijn verstarde godsdienst was geleidelijk in handen van de Turken gevallen. In 1453 ging ook de kern ervan verloren: de machtige hoofdstad Byzantium, bekend als “het tweede Rome”.
Toen stond de poort naar Oost- en Midden-Europa wijd open voor de Turken.
De nachtmerrie van Europa
Het Turkse gevaar is in de zestiende eeuw de nachtmerrie van Europa geweest! Zozeer waren de Turken de overmachtige gewapende voorhoede van de Islam geworden, dat men niet meer sprak van “Mohammedaans”, maar van “Turks”! Dat is zelfs nog te vinden in het “Besluit”, het slotwoord, van de Dordtse Leerregels, waarin stelling wordt genomen tegen de lasterpraat dat de leer van de predestinatie (uitverkiezing) niets ander is dan “een vernieuwd…Turkendom”, waarmee de fatalistische leer van de Islam wordt bedoeld.
De geuzen, tot het uiterste verbitterde desperado’s, demonstreerden hun afkeer van de kerk van Rome door op hun mutsen de leus te schrijven: “Liever Turks dan Paaps!”
Na de val van Constantinopel (Byzantium) hervatten de Turken hun opmars. Machtig waren hun legers en hun rijk was geheel voor doorlopende oorlogvoering ingericht. Ieder onderworpen volk had troepen voor dit leger te leveren. De meest geschikte zonen van christenouders werden in hun vroegste jeugd door de sultans opgeëist en meegevoerd om in strenge scholen te worden onderwezen en getraind. Ze werden gedwongen tot de Islam over te gaan en opgekweekt tot leden van een elitekorps, de Janitsaren. Wie geen Mohammedaan wilde worden, had geen enkele kans ooit een ambt te bekleden en moest zware belastingen betalen.
In snelle marsen en bloedige veldslagen was sultan Süleyman II (1520-1566) opgerukt naar de Adriatische Zee en de Donau. In 1521 viel Belgrado hem in handen, in 1522 het eiland Rhodos, het laatste bolwerk van de Kruisridders, dat ze met de uiterste verbittering verdedigden. In 1526 werden de Hongaren bij Mohács beslissend verslagen en het grootste deel van hun land bezet. In 1529 sloegen de Turken het beleg om Wenen! Het lukte hun niet, deze stad te nemen, maar ze bleven vlak in de buurt en konden elk moment weer tot de aanval overgaan. Als een grimmige doodsvijand stond de Turk aan de grenzen van het Duitse Rijk. Keizer Karel stond voor de zware taak het gevaar af te weren.
Luther
Hij had aanvankelijk Luther niet aan zijn zijde. De hervormer zag het enorme geestelijk en zedelijk verval in het Habsburgse Rijk. Hij ondervond hoe hij en allen die tot de hervorming waren overgegaan, bitter werden vervolgd. Onder de indruk van dit alles zei hij aanvankelijk: “De Turken te bestrijden is hetzelfde als God te weerstreven, die met zulke roede ons wegens onze zonden kastijdt”.
Inmiddels werd de toestand steeds kritieker. Godsdienstige verdeeldheid en protestantenvervolging namen toe. Het werd begin 1532. Sultan Süleyman hervatte de aanval op Duitsland. Moordend en brandend trok zijn leger opnieuw op tegen Wenen.
Keizer Karel besefte het grote gevaar. In deze barre omstandigheden besloot hij de protestanten een eindweegs tegemoet te komen. Op 23 juli 1532 werd te Neurenberg een godsdienstvrede afgekondigd. Voorlopig moesten alle vervolgingen tegen de protestanten worden gestaakt.
Zo werd de eendracht van het Rijk tenminste tijdelijk hersteld.
Ook Luther nam al een tijdlang een andere houding aan. Hij had een geschrift in het licht gegeven “Over de oorlog tegen de Turken”, waarin hij het volk aanspoorde om onder de banier van keizer Karel of van een andere vorst, maar niet onder die van de geestelijkheid, moedig en krachtig tegen de Turken te strijden.
De keizer verzamelde een sterk leger -ook de protestantse vorsten deden nu mee- en trok naar Wenen. De Turkse voorhoede werd vernietigd en sultan Süleyman trok met zijn leger af. Wenen en geheel Europa waren gered!
Een vaste burcht
In deze omstandigheden dichtte Luther, in 1533, zijn wereldbekend geworden lied: “Een vaste burcht is onze God”.
Het Lutherlied is een vrije bewerking van psalm 46:
“God is ons een toevlucht en sterkte, ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden”.
De kanttekenaars bij de Nieuwe Vertaling zeggen van deze psalm:
“Dit hooglied des geloofs, dat Luther inspireerde tot het dichten van zijn “Een vaste burcht in onze God”, is mogelijk -meer dan een mogelijkheid is het niet- gedicht, nadat Sanheribs bedreiging van Jeruzalem door het goddelijke ingrijpen was afgewend; 2 Kon. 18 v.; Jes. 36-38; hiervoor kan ook pleiten, dat sommige uitdrukkingen aan uitspraken van Jesaja doen denken”.
Misschien heeft Luther deze parallel gezien. De val van Wenen -het slop op de poort naar Midden-Europa- was op het laatste moment afgewend en de doodsvijand van het christendom was afgetrokken naar zijn land, net als indertijd Sanherib. Nu mocht en moest men de Here danken. Danken voor ál zijn weldaden. Ook voor de godsdienstvrede, die de vervolgde protestanten enige verademing schonk.
Luther ziet méér dan het Turkse gevaar, al is dat misschien een aanleiding voor zijn lied geweest, gezien de situatie toen en daar. Hij ziet het woeden van de satan, die met álle middelen Gods kerk tracht te vernielen. Maar de stad van God, beschermd door Zijn Woord en Geest, zal niet vallen: “Das Reich muss uns doch hören!” (Gods rijk blijft ons behouden).
De godsdienstvrede heeft niet lang geduurd. Zodra het Turkse gevaar was afgewend, werden de Room-Katholieken weer overmoedig en weldra begonnen de vervolgingen opnieuw. Er zou voor Duistsland een gruwelijke Dertigjarige Oorlog, en voor de Nederlanden zelfs een Tachtigjarige Oorlog nodig zijn, voordat er vrijheid kwam om God te dienen naar Zijn Woord.
Maar de Here was een hulp in benauwdheden. Toen Luther zij lied dichtte, werd op de Dillenburg een jongetje geboren dat, eenmaal opgegroeid, ‘lijf en goed al te samen’ (Wilhelmus, vierde couplet) zou offeren voor ons land en volk. Door het offeren van zijn leven zou hij mee de grondslag leggen voor een roemrijke Republiek, die straks een wijkplaats zou worden voor vervolgde christenen in heel Europa.
Vandaag
Vijf eeuwen zijn verlopen. Europa wordt niet meer militair bedreigd door de Turken en de Islam, al vertoont deze religie wel een hoogst opmerkelijke opleving: moslims zijn ‘onze buren’ geworden en op tal van plaatsen zijn moskeeën te vinden.
Ook is er de afgelopen decennia een andere macht geweest die het wegzinkende West-Europa bedreigt: het communistische blok, fanatiek atheïstisch en tot de tanden gewapend.
Tegenweer is ook nu geboden. Wij mogen ons en onze kinderen niet lijdelijk overgeven aan machten van goddeloosheid, die alle geestelijke schatten en mogelijkheden zullen vernietigen welke God ons nog heeft gelaten.
De vijand van weleer, de satan, strijdt ook nu met álle middelen om Gods kerk te vernietigen. Wij moeten hem weerstaan met geestelijke wapens en op het internationaal-politieke erf ook met het zwaard van de overheid.
Laten wij bij alles het Lutherlied blijven opheffen:
“Wij hebben zelf geen tegenweer,
’t gevecht is haast verloren.
Doch voor ons strijdt een sterke Heer,
tot Redder uitverkoren.”
Wie dat gelooft, zal niet vertwijfelen. Ook vandaag weten wij het zeker:
“De HERE van de legermachten is met ons, een burcht is ons de God van Jakob”.
[1] Nederlands Dagblad, 1 november 1980. De inhoud is licht geactualiseerd.