In een drietal artikelen van de hand van ds. P.K. Keizer (1906-1985) wordt ingegaan op de boodschap van Habakuk voor ons in deze tijd.[1]
“Hoe lang, HERE, roep ik om hulp en Gij hoort niet?” – Habakuk 1:2
Van de persoon Habakuk weten we niets, wèl van de situatie waarin hij leefde.
Slechts éénmaal wordt in zijn profetie een naam genoemd, maar dat is dan ook voldoende: “Zie, Ik verwek de Chaldeeën (vs. 6) in uw dagen”, vs. 5.
Habakuk heeft dus geleefd vlak vóór de bezetting van Jeruzalem door de Babylonische legers.
Hij heeft die bezetting meegemaakt: Jeruzalems dagen waren geteld. Hij is dus een tijdgenoot-collega geweest van Jeremia en Zefanja.
Toch draagt zijn profetie een eigen karakter. Hij is (om zo te zeggen) niet een profeet-naar-buiten geweest, voor het ganse volk, zoals Jeremia, maar a.h.w. een profeet-naar-binnen.
Het merendeel van de kerkmensen had er geen notie van, dat God de HERE hen tègen was.
Ze dachten er het beste aan toe te zijn, terwijl ze er het ergste aan toe waren.
De kerkelijke leiders waren gewoonweg blind voor de ware situatie tegenover God. “Geen onheil zal de stad verstoren, waar God zijn woning heeft verkoren”. Ze waren toch “des HEREN tempel”?
Temidden van dit kerkvolk, dat méénde de strijd des HEREN te strijden en zich van geen kwaad bewust was, leefden er ook, die wèl oog hadden voor de toenemende gramschap van God tegen zijn eigen kerk Jeruzalem.
Zij waren vol zorg en bekommernis, ziende hoe het daar toeging. Tot hèn sprak Habakuk (deze naam betekent waarschijnlijk “de omhelzende”, de trooster, zoals een moeder haar schreiend kind omhelst). Habakuk heeft diegenen in Jeruzalem die niet blind waren voor de opkomende toorn van God, mogen troosten.
Hij voert ons a.h.w. in zijn binnenkamer.
Hij laat ons horen hoe hij met God geworsteld heeft in zijn gebeden.
Zo weten we ook hoe in de blinde kerk er toch óók in vele binnenkamers geleden en gebeden is, vlak voordat de HERE er een einde aan maakte en de zelfgenoegzame kerkleden de lange weg van Jeruzalem naar Babel moesten inslaan.
Hoor, hoe deze binnenkamer-profetie begint: “Hoe lang, HERE, en Gij verlost niet? Waarom doet Gij mij ongerechtigheid zien en aanschouwt Gij ellende? Ja, onderdrukking en geweld zijn voor mijn ogen en er is twist en tweedracht verheft zich.
Daarom verliest de wet haar kracht en nimmer komt het recht tevoorschijn, want de goddeloze omsingelt de rechtvaardige, daarom komt het recht verdraaid te voorschijn”, vss. 2-4.
Zo ging het in de kerk toe!
Zo ging het onder het volk van God toe!
En ’t scheen alsof de HERE het niet eens merkte!
De zelfgenoegzame blinde kerkmensen te Jeruzalem konden zich niet indenken, dat Jeremia en Habakuk en Zefanja zò spraken…!
Toen kwam ineens het antwoord van God (1:5-11).
Zonder aankondiging, zoals iemand plotseling in toorn uitvalt.
Ontstellend, wat een antwoord!
Habakuk was er totaal ontdaan van!
Hij wist wat dàt betekende: “de Babyloniërs in Jeruzalem”.
Als òns dat eens overkomt: Russische troepen in Nederland…!
Die scheren alles en allen over één kam!
“Dat grimmige en onstuimige volk, dat de breedten der aarde doortrekt om woonsteden in bezit te nemen, die de zijne niet zijn. Schrikkelijk en vreselijk is het … panters … woudwolven … en het verzamelt gevangenen als zand …”.
Dan blijft er niets meer over van de kerk.
Wie durft zeggen, dat wij dit oordeel niet verdiend hebben als we onze persoonlijke en gemeenschappelijke zonden overdenken en daar niet blind voor zijn in zelfgenoegzaamheid en zelfverzekerdheid?
“Geweld” – “onderdrukking” – “twist” – “tweedracht” – “de wet (Gods Woord) verliest haar kracht” – “het recht komt verdraaid te voorschijn”.
Wat te doen in deze tijd vol oordeelsnood?
Allereerst en allermeest bezig zijn met de vraag: Wat denkt God de HERE van ons?
Hoe ziet Hij ons?
Is Hij voor ons in een vijand veranderd? (Jes. 63:10).
Angstig is het op te merken hoe weinig deze vragen, die toch levensvragen zijn, onder ons besproken worden.
Gaat de roepstem van de profeten, dan gewoonweg langs ons heen?
Wie van u bidt wel eens zò als Habakuk?
Of zijn we achterop geraakt in de genade en van de Schriften vervreemd, net als in de dagen van Habakuk?
[1] Overgenomen uit P.K. Keizer, Postille (Kampen: Copieerinrichting v.d. Berg, 1981), pp. 47-52.