‘Groeiende verandering’ (4)

Door: J. Bos

 

We hebben in het vorige artikel laten zien hoe er binnen De Gereformeerde Kerken (DGK) principieel verschillende overwegingen werden gegeven ten aanzien van het gebruik van de aanspraak ‘broeders en zusters’ voor mensen van buiten DGK. Waar dit in het eerste geval in principe werd tegengestaan (met begrip voor het gebruik), werd er in het tweede geval een principiële onderbouwing aan gegeven.

Nu zou iemand zich kunnen afvragen: ‘is er niet slechts sprake van een meningsverschil? Dat is dan weliswaar principieel, maar uiteindelijk is het toch een zaak waarover je van mening kunt verschillen. In de praktijk kan deze aanspraak immers in beide gevallen worden gebruikt’. Het belangrijkste punt is echter dat de overwegingen gebaseerd blijken te zijn op principieel verschillende uitgangspunten. Daarover willen we in dit vierde artikel enkele opmerkingen maken.

We zijn deze serie artikelen begonnen met een citaat uit een rapport van een commissie van de Canadian Reformed Churches (CanRC), waarin een ‘groeiende verandering’ werd geproefd binnen DGK. Vervolgens hebben we enkele voorbeelden gegeven waarin deze verandering tot uiting komt. Met name in het laatste voorbeeld naderden we de kern daarvan, namelijk het hierboven aangeduide principiële verschil van uitgangspunten. Dit verschil laat zich als volgt benoemen: in het eerste geval is het uitgangspunt ‘het concreet zichtbare lichaam van Christus’, in het tweede geval is het ‘(de dynamiek van) het brede kerkvergaderende werk van Christus’; of kort samengevat: ‘het adres van de kerk’ respectievelijk ‘de katholiciteit van de kerk’.

Aangezien het hierbij over ‘de ware kerk’ en ‘de katholieke kerk’ gaat, merken we ten overvloede op dat daartussen op zich geen verschil of tegenstelling bestaat. Zie bijvoorbeeld hoe over dit onderwerp is geschreven in enkele waardevolle artikelen elders op deze website.[1]Verder citeren we in dit verband wat ds. J. van Bruggen schrijft in ‘Het amen der kerk’: ‘Bij ‘algemene’ kerk denken we aan de kerk van alle tijden en plaatsen. Deze is overal, op elke plaats, waar Christus haar vergadert. En in ons lid zijn van zulk een plaatselijke kerk zijn we lid van de algemene kerk.’ Met ‘zulk een plaatselijke kerk’ bedoelt hij ‘de ware kerk’; even daarvoor schreef hij namelijk: ‘… deze on-overzienbare kerk heeft een bepaald adres en dáár en elders niet is zij, daar waar art. 29 haar ons leert vinden.’[2]

Het is echter wel van belang welke ‘kant’ als uitgangspunt van beleid wordt gekozen. Het is een principieel verschil of we ons uitgangspunt nemen in iets wat concreet aanwijsbaar is, of in iets wat we los van deze concreet aanwijsbare ‘kant’ niet kunnen waarnemen. Waar we nu de aandacht op willen vestigen, is dat dit verschil bij DGK is te zien in de manier waarop de leer over de kerk werd c.q. wordt toegepast. Dit uitgangspunt wás (terecht) ‘het adres van de kerk’, maar dit is (en wordt steeds verder) verlegd naar ‘de katholiciteit van de kerk’. Ons inziens ligt hier het draaipunt van de ‘groeiende verandering binnen DGK aangaande haar zicht op de Kerk en het wereldwijde kerkvergaderende werk van onze Heiland’ (CanRC). Dat wil zeggen, dat deze ‘groeiende verandering’ kan worden getypeerd als een principiële verandering, waarbij er een voortgaande ontwikkeling is in de richting van ‘de katholiciteit als uitgangspunt’, ten koste van ‘het adres van de kerk als uitgangspunt’.

 

[1] https://semper-reformanda.nl/om-de-ware-katholiciteit-1/
https://semper-reformanda.nl/om-de-ware-katholiciteit-2/
https://semper-reformanda.nl/om-de-ware-katholiciteit-3-slot/

[2] Ds. J. van Bruggen, Het amen der kerk; de Nederlandse Geloofsbelijdenis toegelicht, Goes, Oosterbaan & Le Cointre N.V., 1964, pag. 134 resp. 133.

image_pdfimage_print