Door: J. Bos
Met name in de eerste jaren na de Vrijmaking van 2003 was het binnen DGK vrij gebruikelijk dat de aanspraak ‘broeders en zusters’ alleen bestemd was voor leden van de kerk. Dat daar een goede reden voor was, is aangetoond in een artikel met de titel ‘Lichaam’ in De Bazuin van 5 december 2007 (1e jaargang, nr. 43). Het verdient aanbeveling dit artikel (nog) eens te lezen.[1]
Onder het kopje ‘Broeders en zusters’ staat geschreven:
‘Daarom is ook eigenlijk de aanspraak “broeders en zusters” alleen bestemd voor hen die met ons het lichaam van Christus vormen.
Al wie de wil Gods doet, die is mijn broeder en zuster en moeder. (Markus 3:35)
Wie de wil van God doet. Wie zich gehoorzaam laat roepen. Wie deel uitmaakt van dat ene lichaam. Ja, die kan ik aanspreken met “broeder”, met “zuster”. Met die heb ik een broederband. Met die ben ik één in het Hoofd Christus.
Hard? Sommigen menen van wel. En het is goed voor te stellen dat we heel gemakkelijk ook anderen nog aanspreken als broeders en zusters. Zeker als we nog maar zo kort geleden inderdaad één lichaam vormden en aan dezelfde avondmaalstafel zaten. Dan wil je niet meteen zo radicaal zijn. Dan wil je, wanneer je nog in gesprek bent en nog goede contacten met elkaar hebt, de ander die broedertitel nog niet onthouden. Als we ons nog zo heel erg sterk aan elkaar verwant voelen. Misschien is de breuk niet definitief? En elkaar geen broeder of zuster meer noemen, dat komt inderdaad hard aan. Dat is gevoelig. Dan is het net of we bij de ander geen geloof meer zien.
Laten we elkaar daar maar niet te hard over vallen. Als we maar wel scherp zien dat in feite de broederband verbroken is, als er geen eenheid meer is. Als we niet samen tot het ene lichaam behoren.’
Kort samengevat: de aanspraak ‘broeders en zusters’ is eigenlijk alleen bestemd voor leden van de kerk, maar vanuit pastorale overwegingen is er wel begrip voor als deze aanspraak ook voor anderen wordt gebruikt.
Deze opvatting kwam zijdelings ook naar voren in een bijlage bij De Bazuin van 16 februari 2011 (5e jaargang, nr. 06). Deze bijlage bevat de gedachtenwisseling van de hoofdredactie van De Bazuin met ds. E. Hoogendoorn uit Kampen. In een van de artikelen staat het als volgt:
‘Ds. Hoogendoorn verdedigt zijn benoeming van CGK, HHK en GG met “broederschap” door zijn gebruik van de titel “broeder”. Daarover kun je op zich al van mening verschillen. Voor hem heeft “broeder” een bepaalde betekenis, als “medegelovige”. Voor heel veel anderen betekent “broeder” iemand die samen met mij onder de woordbediening en aan de avondmaalstafel zit. In navolging van de wijze waarop in de Bijbel dat woord “broeder” wordt gebruikt. Zoals dat woord in de Gereformeerde Kerken heel vaak is gebruikt.’[2]
Werd er, zoals boven aangegeven, in de eerste jaren na de Vrijmaking van 2003 in de genoemde lijn gehandeld, in de loop van de tijd is er ook wat deze aanspraak betreft iets veranderd in DGK. Het viel ons op een gegeven moment namelijk op dat door officiële instanties de aanspraak ‘broeders’ steeds vaker werd gebruikt voor mensen van buiten DGK, met name uit de GKN en verontruste GKv-ers.[3] Toen her en der gevraagd werd op grond waarvan men dit deed, kwamen er antwoorden als:
‘Als je het theologisch wilt formuleren dan doe je dat in het kader van de dynamiek van het kerkvergaderend werk van Christus.’
en
‘Het gaat mij om het kerk vergaderende werk van Christus, dat breder is dan ons kerkverband. Met het oog op dat werk van Christus denk ik dat we ruimer met de woorden broeder en zuster kunnen omgaan, dan alleen diegene met wie we in één kerk(verband) zitten.’
‘Ik denk niet dat we iedereen de broeder/zusternaam moeten ontzeggen, die niet lid is van onze kerk. Met het oog op concrete situaties (zoals verontruste GKV-ers) mogen we daar mijns inziens ruimer mee omgaan, juist vanwege het brede kerk-vergaderende werk van Christus.’[4]
Nu gaat het ons in het kader van het onderwerp ‘groeiende verandering’ niet om het gebruik van de aanspraak op zich. We noemen het als voorbeeld, vanwege de geheel andere motivering die in de voorlichting aan kerkleden tot uiting komt. Hier is duidelijk sprake van overwegingen die principieel verschillen van de pastorale overwegingen in bovengenoemd artikel in De Bazuin.[5] Dat kan ook niet anders, want de uitgangspunten verschillen principieel. Daarover hopen we in een volgend artikel meer te schrijven.
[1] http://www.gereformeerdkerkbladdebazuin.nl/artikel/190 (We verwijzen met instemming naar dit artikel; tegelijkertijd beseffen we dat daarmee de breuk tussen DGK Mariënberg (De Ark) en het kerkverband van DGK des te meer schrijnt.)
[2] http://www.gereformeerdkerkbladdebazuin.nl/artikel/827
Ds. Hoogendoorn had het volgende geschreven:
‘Ik weet dat ook ds. De Marie spreekt over de mogelijkheid van gelovigen buiten Christus’ kerk. Zoals onze confessie dat eveneens doet. Wij belijden immers dat ‘gelovigen’ zich dienen af te scheiden van hen die niet van de kerk zijn en zich dienen te voegen bij de gemeente van Christus. Denk ook aan het oude bekende gezegde: er zijn gelovigen búiten de kerk zoals er ook ongelovigen ín de kerk kunnen zitten.
Mag ik nu zulke gelovigen ‘broeders’ noemen?
Waarom niet? Als we het over ‘gelovigen’ hebben!
Daar kan ook een appèl in door klinken.
Zo spreek ik ook vrijmoedig over broeders – voor mij een variant op ‘gelovigen’- in andere, zeg gerust ook ‘ongehoorzame’ kerkgenootschappen. Tot in een kerk als de PKN (denk aan de Gereformeerde Bond aldaar). En noem ik zo’n gemeenschap van ‘gelovigen’ rustig ‘broederschap’. Niet meer, ook niet minder. Zonder enige vleug van EO-mentaliteit (‘oecumene van het hart’) of ‘gereformeerde gezindte-idee’ die de kerkelijke gehoorzaamheid verdoezelt.
We zullen er voor moeten waken dat wat er aan christelijke verbondenheid met gelovige naasten nog kan bestaan, voor ons ophoudt bij de grenzen van de trouwe kerk. Ook schapen buiten de vergaderde kudde mogen we niet het schaap-zijn van de grote Herder ontzeggen. Is het niet onze opdracht hen te trekken naar de schaapskooi van Christus’ kerk? Dat hoort ook tot onze ‘oecumenische roeping’!’
http://www.gereformeerdkerkbladdebazuin.nl/artikel/826
[3] Zoals bijvoorbeeld kort genoemd in het artikel ‘Het bestaansrecht van DGK (2)’; https://semper-reformanda.nl/het-bestaansrecht-van-dgk-2/
[4] Citaten uit e-mails van resp. een deputaatschap en een predikant.
[5] Ook is het nog een stap verder dan hetgeen door ds. Hoogendoorn werd bepleit. Hij baseerde zich in feite op ‘wat er aan christelijke verbondenheid met gelovige naasten nog kan bestaan’, wat iets heel anders is dan ‘de dynamiek van het kerkvergaderend werk van Christus’ en ‘het brede kerk-vergaderende werk van Christus’ dat de DGK-instanties als grond aandroegen.