Door: J. Bos
We gaan verder met het noteren van enkele opmerkingen naar aanleiding van passages in het ‘gespreksdocument’ dat door het DGK-deputaatschap ACOBB is opgesteld ten behoeve van de contacten met de GKN.[1] Het eerste artikel over dit document is twee weken geleden op deze website geplaatst.[2]
Gespreksdocument: Van die éne katholieke of algemene kerk mag niemand zich afscheiden. Het kan zover komen dat de gelovigen zich moeten afscheiden van een kerkinstituut. Dan moeten zij, zegt art, 28 NGB, zich afscheiden ‘van hen die niet bij de kerk horen’. Die roeping tot afscheiding geldt als in het kerkinstituut de leer van Christus wordt losgelaten, de orde van de kerk wordt ontwricht en de eredienst (sacramenten) wordt vervalst. Afscheiding is dán nodig, als deze vereist is om katholieke kerk van Christus te blijven (C. Trimp, 68).
In het gespreksdocument wordt met betrekking tot ‘afscheiden’ alleen art. 28 NGB genoemd, maar daarbij niet art. 29. Echter, ook in art. 29 komt dit onderwerp ter sprake. We vermelden de letterlijke tekst van art. 28 en 29.
Art. 28: (…) is het volgens Gods Woord de roeping van alle gelovigen zich af te scheiden van hen die niet bij de kerk horen, (…) Daarom handelen allen die zich van haar afzonderen (…) in strijd met Gods bevel.
Art. 29: Hieraan (aan de kenmerken, jb) kan men met zekerheid de ware kerk kennen en niemand heeft het recht zich van haar af te scheiden.
Bij vergelijking hiervan met bovenstaand citaat uit het gespreksdocument blijkt, dat art. 29 daar als het ware bij art. 28 is ingeschoven. Wat in art. 29 staat over de ‘ware kerk’, wordt gebruikt alsof het in art. 28 met betrekking tot de ‘katholieke kerk’ zou zijn gezegd.[3] We halen enkele zinsnedes uit het citaat naar voren.
‘Van die éne katholieke of algemene kerk mag niemand zich afscheiden.’
Niemand kan zeggen dat het op zich niet klopt wat hier staat. Echter, de nadere precisering van de katholieke kerk, zoals die wordt gegeven in art. 29, ontbreekt. In dat artikel staat nu juist letterlijk dat niemand het recht heeft zich van haar, namelijk van de ware kerk, af te scheiden. Er wordt in het gespreksdocument niet ‘met twee woorden’ gesproken. Alle nadruk wordt eenzijdig op de ‘katholieke kerk’ gelegd, ten koste van wat de NGB over de ‘ware kerk’ zegt. Met wat er in deze zinsnede staat, wordt maar de helft gezegd. Immers, het een kan niet los gezien worden van het ander. Het onderwerp is ‘de katholiciteit van de kerk’, maar dit betreft dan toch altijd de katholiciteit van de ‘ware’ kerk.
‘Die roeping tot afscheiding geldt als in het kerkinstituut de leer van Christus wordt losgelaten, de orde van de kerk wordt ontwricht en de eredienst (sacramenten) wordt vervalst.’
Hier wordt verwezen naar de kenmerken van de ware kerk, die in art. 29 staan beschreven. Vervolgens vindt direct na deze zinsnede bijna ongemerkt een verschuiving plaats: ‘Afscheiding is dán nodig, als deze vereist is om katholieke kerk van Christus te blijven.’ Datgene wat in art. 29 gezegd wordt over de kenmerken van de ware kerk, en waar in de voorgaande zin naar is verwezen, wordt nu toegepast op de eigenschap ‘katholiciteit’. De zin zou echter eigenlijk zó moeten luiden: ‘Afscheiding is dán nodig, als deze vereist is om de ware kerk van Christus te blijven.’
Eerder was in het gespreksdocument geschreven: ‘Wij houden dan ook stellig vast aan de overtuiging dat het in de artikelen 28 en 29 NGB gaat over dezelfde kerk als in artikel 27 NGB.’ Maar dat wordt vervolgens ten aanzien van art. 29 niet in rekening gebracht. Het is sowieso opvallend dat in het gespreksdocument maar twee keer de benaming ‘ware kerk’ wordt gebruikt, en dan beide keren ook nog ‘slechts’ in een citaat: ‘In de vroegchristelijke kerk werd met de ‘katholiciteit van de kerk’ bedoeld: de ware kerk die tegelijk de universele kerk is, of de universele kerk, die tegelijk de ware kerk is.’ Helaas komt de inhoud van het citaat verder niet aan bod.
Tot slot van deze aflevering: opmerkelijk is dat het gespreksdocument ten aanzien van art. 28 alleen het punt ‘afscheiding’ noemt, en niet ‘de roeping (…) zich bij deze vergadering te voegen op iedere plaats waar God haar gesteld heeft’. Het ‘waarom’ daarvan blijft een vraag, maar in zekere zin is het wel logisch. Er zou dan immers moeten worden besproken dat ‘deze vergadering’ een bepaald adres heeft, te vinden aan de hand van de kenmerken uit art. 29. Dit lijkt in het gespreksdocument echter zorgvuldig te zijn vermeden.
[1] https://gereformeerde-kerken-hersteld.nl/files/2018_09_11_Pro_Acta_en_Acta_GS_Lansingerland.pdf, pag. 216-218
[2] https://semper-reformanda.nl/gespreksdocument-1/
[3] Beide benamingen betreffen de ene kerk, bezien vanuit verschillende ‘gezichtspunten’: ‘ware kerk’ vanuit de kenmerken, ‘katholieke kerk’ vanuit de eigenschappen (in dit geval de katholiciteit).