Genezing

Vandaag aflevering 15 in de rubriek ‘Genade geneest’.

 


 

Dat is een woord dat zeker heel velen bekoort. Hoevelen zijn er niet die lijdende zijn aan een of andere kwaal, die te tobben hebben met een of andere zwakheid, of die door een of andere ziekte kort of lang aan bed gebonden zijn. En dan zoeken we genezing, we halen – terecht – er de dokter bij (wordt hij niet ook geneesheer genoemd?). We gebruiken medicijnen, we onderwerpen ons (indien noodzakelijk) aan een operatie, en prijzen ons gelukkig als we naderhand weer gezond en wel ons leven kunnen voortzetten.

Maar voor velen is dat voorrecht niet weggelegd. Hoe vaak gebeurt het niet dat men wel in zoverre hersteld is, dat men min of meer kan meedoen, maar dat men toch met een of ander overblijfsel van de ziekte ‘moet leren leven’. En hoevelen zijn er ook niet, voor wie dat niet eens is weggelegd, die maar door hun ziekte bedlegerig blijven, of hun verder leven in een of andere inrichting moeten doorbrengen.

Trouwens, ook zij, die weer min of meer geheel gezond geworden zijn of gebleven zijn, zullen die schat der gezondheid niet mogen beschouwen als een blijvende verworvenheid. Eenmaal zal het ‘lichaam van deze dood’ het moeten afleggen.

En dan? Ja, dan komt voor u allen, als u tenminste – wat ik hoop – de Heere Jezus liefhebt en als u uw Zaligmaker door het geloof kent en aanvaard hebt, dan komt eenmaal op de grote dag als de graven opengaan, de volkomen genezing. Dan zal de lamme kunnen springen als een hert, de ogen van de blinden zullen worden geopend, de tong van de stomme zal worden losgemaakt en de oren van de doven zullen horen.

Is dat geen mooie toekomst?

Als u nu maar niet denkt, dat dit een vanzelfsprekende zaak is. Er zal heel wat voor moeten gebeuren.

De profeet Jesaja zegt, dat door de striemen van de Man van Smarten ons genezing is geworden. Want alle ziekten Zijn onzalige dochters van de zonde.

De Schrift spreekt van striemen voor Hem. En die striemen waren geen gevolg van een zwaar en moeilijk leven, zelfs niet van de haat der mensen – hoewel de hand der mensen er wel in was – maar de straf van God. Striemen‚ dat spreekt van pijniging, van leed, van opzettelijk aangebrachte smart.

Striemen. In dit woord ligt nog iets. Daarin wordt niet alleen gezegd, dat het door de Heiland gedragen lijden door ons was verdiend, maar ook dat het in zekere zin als over ons was gekomen. Genezing veronderstelt immers ziek te zijn geweest. Hier wordt gedoeld op al de ellendige nasleep van de zonde, zoals die zich ook in uw ziekte en smarten openbaart.

Door zijn striemen is ons genezing geworden.

Genezing!

Onze nood, onze ellende, ons lijden wordt van ons weggenomen. Wij worden verlost van alle smart en pijn. Reeds hier, als God in onze wonden de balsem van de vertroosting giet. En straks voor eeuwig, als Hij bij de poorten van Jeruzalem alle tranen van de ogen zal afwissen, als de dood niet meer zal zijn, noch rouw, noch moeite, nog gekrijt meer wezen zal, als niemand meer zal zeggen: ik ben ziek, omdat ja, omdat het volk, dat daar woont, vergeving van ongerechtigheid zal hebben, omdat de snerpende striemen di de Heiland ontving, ons volkomen genezing hebben aangebracht.

Nee, wij kunnen er niet bij. We kunnen ons geen wereld voorstellen zonder pijn en smart, zonder ziekte en dood.

Maar het Woord van God zegt het u.

Het houdt u de onwaardeerbare schat van de volkomen genezing voor.

En dat Woord is waarachtig.

Bent u, die gelooft, dan niet rijk?