Gelijkheid in verschil

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van ds. M.B van ’t Veer.[1]


Wie overwint, zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb, en Mij met Mijn Vader op Zijn troon gezet heb. ~ Openb. 3:21

 

Zo is er gelijkheid in de ‘orde van de heerlijkmaking’ bij Christus en de Zijnen. Hij, Die Zich Zelf gelijk gemaakt heeft met ons in het oordeel, heeft daarna ons aan Zich gelijk gemaakt in Zijn heerlijkheid. Hij,  Die gekomen is ‘in een gedaante gelijk aan het zondige vlees’ (Rom. 8:3), doet daarna ons komen ‘in gelijkheid van het verheerlijkte vlees’.

Zo is er een wonderlijke ‘gelijkheid’ tussen Christus en Zijn gemeente.

 

Banden van gelijkheid tussen Christus en ons
Christus heeft eerst Zichzelf gesteld onder de wet van onze vernedering en is ons in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonden; maar daarna heeft Hij ons gesteld onder de wet van Zijn verhoging en ons in alles met Hem gelijk gemaakt, uitgenomen het Eersteling-zijn. In onze stervensorde is Hij ingegaan opdat wij in Zijn levensorde mede begrepen zouden worden. En Zijn levensorde was een voortgaan van kracht tot kracht; een opstijgen ‘langs’ de ‘trappen’ van Zijn verhoging, een ingaan in de troon van Zijn Vader. En zó heeft Hij Zijn volk aan Zich gelijkgemaakt, dat zij vanwege deze wonderlijke gelijkmaking, zouden getuigen, van hun blijdschap die nu onbepaald, door ’t licht, dat van Zijn aanzicht straalt, ten hoogsten toppunt is gestegen (Ps. 68:2, berijming 1773).

In de orde ‘van Zijn heerlijkmaking’ nu opgenomen!

Want dezelfde orde, die voor Hem gold, nl. eerst overwinnen en dan komen tot de heerlijkheid op de troon – die orde is, ook voor de Zijnen: wie overwint zal daarna verkrijgen de heerlijkheid van de onwankelbare troon.

Van overwinning tot troonbestijging – zo was het voor Hem en zo is het daarom voor ons! Hij handhaaft, o wonder van genade, het woordje ‘gelijk’ tussen Zichzelf en ons in Zijn heerlijkheid, nadat Hij het eerst heeft waar gemaakt (door de sterke kracht van Zijn onverplichte liefde) in onze verdoemenis. Gelijk geworden aan ons tot in de hel, om ons aan Zich gelijk te maken tot in de hemel.

In dat ene woordje ‘gelijk’ waardoor de gelijkheid van de orde wordt geopenbaard, ligt de volheid van het genademysterie uitgedrukt.

Het onbegrijpelijke! Het onbegrepene! Maar tóch geopenbaard. Wie zo naast ons kan gaan staan en ons achter zich aan kan trekken, kan voeren tot in Zijn troon in gelijkheid van de orde van de heerlijkmaking, kan geslagen kloven dempen en banden leggen, die zelfs door het ‘oneindig kwalitatief verschil’ niet kunnen gekeerd worden.

Banden van gelijkheid tussen Hem en ons!

Banen daarom van vereniging tussen Zijn vader en ons!

 

Gelijkheid en verschil
Deze gelijkheid gaat dus over de orde in de trappen van Zijn verhoging. Zoals Hij na overwinning de trappen van de troon kon beklimmen, zo zullen ook wij eerst moeten overwinnen en daarna gezet worden in Zijn troon. Dat is ook onze orde van heerlijkmaking.

Maar deze gelijkheid zal toch het verschil niet mogen nivelleren! Wie de gelijkheid loochent, ontneemt de worstelende pelgrim alle grond tot juichen.

Maar wie voor het verschil het oog sluit, ontneemt alle troost, die gelegen is in het mysterie van de gelijkheid. Want deze gelijkheid van orde tussen Christus en Zijn gemeente, kan er alleen zijn, omdat het verschil tussen Hem en ons nooit kan of mag worden weggenomen.

Op dat verschil legt deze tekst bijzondere nadruk. Even sterk als op de gelijkheid.

Want van Christus geldt het, dat Hij is gezeten in de troon van Zijn Vader. Hij heeft ontvangen de heerschappij  en de macht, de glans en de heerlijkheid, zoals geen mens gegeven is, of geschonken zal worden. Hem heeft de Vader alle macht in hemel en aarde overgedragen, Hem zijn alle machten boven en beneden onderworpen. Deze band van de Vader aan Hem, en van Hem aan de Vader is direct, rechtstreeks. Hij heeft geen Middelaar nodig, maar kan in directe gemeenschap treden met de Here in de hemel. En Hij kan ‘Vader’ zeggen, terwijl Hij plaats neemt in de troon van Zijn vader, zoals niemand in dit ooit zeggen kan.

Maar wij, al is er bij ons dezelfde orde die van de overwinning leidt naar de troon, wij ontvangen plaats in Zijn (d.w.z. Christus’) troon!

De troon van Zijn vader kan Hij Zijn troon noemen! En al zullen ook wij alzo in de troon van God, de troon van de Vader onze plaats ontvangen, het kan toch alleen omdat en nadat de troon van de Vader geworden is de troon van Christus. En zo is onze verhouding tot God ook in Heerlijkheid nooit zonder Middelaar. Indien Christus de troon van de Vader niet had kunnen maken tot Zijn troon, zouden wij nooit, maar dan ook nooit het zitten in de troon, de troonheerlijkheid hebben kunnen verkrijgen.

 

Een diep verschil
En daarmee hangt het tweede verschil samen.

Dat ligt in de kracht die Hem en ons voortbeweegt tot de troon! Als Christus stijgt tot de troon van Zijn Vader, dan gaat Hij in eigen kracht. Ja zeker- ook hier is er de ‘medewerking’ tussen God en Hem.

Zou het Verbondshoofd de wet van het verbond niet onderhouden? Daarom lezen wij in de Schrift beide zaken: dat Hij is opgenomen én dat Hij is opgevaren; dat Hij is opgerukt (Openb. 12:5) of weggerukt tot God en Zijn troon én dat Hij is opgestegen en is gaan zitten in de troon van Zijn vader! Beide wordt gezegd – maar beide kan ook alleen van Hem gezegd worden. En van niemand anders. Dat is juist het verschil!

Want zo staat het nu in deze tekst: gelijk als Ik overwonnen heb, en ben gaan zitten met Mijn Vader in Zijn troon.

Daarin ligt dus de actie, die van Christus Zelf uitging! Hij Zelf is heengegaan en heeft, nadat Hij de gevangenis gevankelijk had weggevoerd (Zijn overwinning) de troon van Zijn Vader in bezit genomen. Hier is de sterke Held, Die glorie won, en nu heerst als Sions Koning. Maar Hij is Zelf opgevaren en heeft Zelf de weg behandeld naar de troonzaal en Zijn voet gezet op de trappen van de troon. Hoe kan Hij vol vrijmoedigheid heengaan en de plaats, die God voor de volmaakte Knecht, voor Zijn volmaakt gehoorzame Zoon gereserveerd had, in bezit nemen. En de engelen aanschouwen het vol aanbidding en weten in verheuging, dat hun hemelglans wordt overtroffen en hun heerlijkheid in de schaduw treedt van Hem, Die tot hoger glans kan opstijgen. Geen cherub kan hem tegentreden met vlammend zwaard; geen gesloten poort kan Hem in Zijn sterke gang tegenhouden; de deuren gaan open, het hemelse paradijs verhoogt zijn poorten om deze Overwinnaar binnen te laten! Er zal een nieuw Evangelie geschreven kunnen worden: het Evangelie van de tweede Adam, en van het andere paradijs met open poorten en Gen. 3: 24 zal niet het eeuwig slot refrein zijn!

Want na de eerste Adam, die overwonnen werd en daarom werd verdreven en de hof zich zag toegesloten, is nu gekomen de tweede Adam, Die overwon, en daarom kon opgaan in het hemelse heiligdom en kon ingaan door de geopende poorten tot de hoogte van Gods troon!

Dàt is het werk van onze Heiland; de orde van de heerlijkmaking heeft Hij hersteld, verworven: Hij overwon en is gaan zitten (actief) met Zijn Vader in Zijn troon.

En zie hier nu het verschil tussen Christus en ons!

Want dat alles kan van ons niet gezegd worden. “Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon’. Ons moet het gegeven worden.

Hij kon heengaan door Zijn sterke kracht- wij moeten opgetrokken, opgenomen worden door Hem. ’t Is Zijn kracht, die Hem deed gaan, en die ons doet gaan- zodat in Hem deze grote gave ons gegeven is.

Niet wij gaan in tot Zijn troon, maar Hij geeft het om in te gaan en met Hem te zitten. Al onze troonheerlijkheid is er alleen door Zijn troonverwerving.

Zo is er wel gelijke orde: na overwinning tot het zitten in de troon, maar over deze gelijkheid zal ik pas kunnen zingen, als ik eerst gezien heb dat grote verschil tussen Hem, Die ‘de Eerste en Laatste’ blijft en ons, die Hem mogen volgen in Zijn heerlijkheid.

 

Hij is voorgegaan in de overwinning
Nu zal ik danken voor die gelijkheid, maar niet minder voor dat diepe verschil.

Nu noemt Hij ons Zijn broeders, Zijn troongenoten, maar alleen omdat Hij onze Kurios, onze Here is.

Wanneer wij ons nu in Hem begrepen weten, dan weten wij ook, dat Hij ons heeft ingeschakeld in die wonderlijke gelijkheid van de orde van de heerlijkmaking en dat na de overwinning de opneming in de troon van Zijn heerlijkheid gewaarborgd is!

Na de overwinning! Zoals Hij overwonnen heeft!

Zoals Hij is voorgegaan in de overwinning.

Zoals wij In Hem overwonnen hebben en daarom door Hem nu daaglijks kunnen overwinnen! Ja, nu kan het! Om dat verschil! Dat is: omdat Hij eerst overwon, en mij nu doet overwinnen! Want door Christus kunnen wij alleen overwinnaars zijn!

 

“Here, wie zal dat vermogen: overwinnen, dagelijks overwinnen?”

Alleen hij, die gelooft en zich verblijdt in de overwinning van Christus. En die daarom strijdt en overwint en ontvangt te zitten in Christus’ troon, gelijk Christus gestreden en overwonnen heeft en is gaan zitten in de troon van de Vader.

Die troost zich in dat wonder van de gelijkheid, dat hij alleen geloven kan, omdat hij aanbidt dat diepe verschil, broeder geworden, omdat Hij mijn Here is…

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: M.B. van ’t Veer, Het rijke woord (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.), pp. 159-163. Voor de leesbaarheid zijn ook tussenkopjes toegevoegd.