Geheimhouding of verheimelijking

Geheimhouding – in de kerk van groot belang. In een pastorale relatie behoort bijvoorbeeld sprake te zijn van vertrouwelijkheid, waarbij persoonlijke zaken niet openbaar worden gemaakt. Aan een zaak van ‘stille tucht’ mag door de kerkenraad geen ruchtbaarheid worden gegeven.

Toch is er ook een bepaald soort ‘geheimhouding’ die niet tot echte vertrouwelijkheid behoort, die niet gericht is op de ‘eer en goede naam van de naaste’ (HC zondag  43). Dan wordt geheimhouding gebruikt (of eigenlijk misbruikt) om een eigen, zondige weg te verdoezelen, te verheimelijken.

Iets dergelijks lijkt te hebben plaatsgevonden op een synode van De Gereformeerde Kerken. We geven hieronder het verhaal van deze gebeurtenis uit het jaar 1882.[1]

-MV

 


 

“In 1872 werd weer uitbreiding gegeven aan het docentencorps (van de Theologische School, MV) door de benoeming van een nieuwe docent, in Ds. Adriaan Steketee, predikant te Zaamslag. Deze was een zeer begaafd man; het onderwijs in de literaire vakken, oude talen enz. werd hem opgedragen. Het was echter te betreuren dat hij zulk een schuchtere figuur was, te weinig schoolmeester. Daardoor kwam zijn onderwijs niet tot haar recht.

Een professor oefent zijn invloed uit op de studenten op tweeërlei wijze: door zijn colleges en door zijn persoonlijke omgang met hen. Nu lag Steketees kracht in dit laatste, doch dit was volgens velen, ook onder de leidinggevende figuren in de Chr. Geref. Kerk niet voldoende. Er kwamen klachten over hem, men was niet tevreden over zijn onderwijs. Deze klachten kwamen nu op de synode van 1882. In een geheime zitting die toen werd gehouden, werden de beschuldigingen tegen hem als volgt geformuleerd: onbekwaam tot het opvoeden, en ongeschikt om docent te zijn. Doch op grond van deze beschuldigingen weigerde Steketee ontslag te vragen. De meerderheid van de synode wilde hem echter kwijt en zo werd hij gedwongen om gezondheidsredenen eervol ontslag te vragen. Het werd prachtig geformuleerd: “in aanmerking nemende, dat zijn physieke krachten ontoereikend zijn om te kunnen voldoen aan de veelzijdige en veelomvattende eischen, aan een nauwgezette vervulling van de betrekking van de Docent aan de Theologische School verbonden”. Doch in feite was het een verkapte afzetting en zelfs de weergave in de Acta was scheef en onwaar. De Synode heeft meer betracht hetgeen zij nuttig oordeelde, dan gehandeld naar de eis van de Christelijke naastenliefde. In een wereld van haat en nijd zou men toch verwachten, dat het zwakke in de Kerk van Christus veilig is. Moet zij niet zijn een moeder ook voor het tere kind?

De leden van de Synode werd algehele geheimhouding opgelegd en de zaak ging de doofpot in. Steketee heeft nog dertig jaren geleefd en heeft al die tijd de wond, door de Synode geslagen, moeten meedragen. Maar hij heeft er nooit over willen spreken, ook niet met zijn naaste familie. Zijn leven is het leven van een kluizenaar geworden. Hij schreef veel, en peinsde veel, altijd had hij pen en papier bij zich, maar nooit kwamen zijn familie en vrienden te weten, wat hij schreef. En als hij moe was van het schrijven en denken, dan schilderde hij en niet onverdienstelijk, tot op het laatste van het leven hij geheel blind is geworden, en niet meer schrijven noch schilderen kon. Eenzaam en eenzelvig is zijn leven geweest, maar in nauwe en tedere omgang met God, die Zijn moegestreden kind op 18 januari 1913 thuis heeft gehaald.

Dat jaar 1882 is een donkere bladzij geweest in de geschiedenis der Chr. Geref. Kerken. We zien daarin, dat een Kerk, die trouw wil zijn aan Gods Woord en de Gereformeerde belijdenis, ook in haar handelingen het beeld moet vertonen van wat haar Heer en Heiland ons allen heeft geleerd. De apostel Paulus noemt in Galaten 5 als vruchten van de Geest: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Deze vruchten zijn niet, in elk geval niet voldoende gebleken in deze zaak. We kunnen nu wel zeggen: ‘Het was niet de eerste keer, en het was ook niet de laatste keer, dat iets dergelijks is gebeurd.’ Steeds weer komen we gevallen tegen, dat synodes of classes of kerkenraden dingen doen, die niet vrucht van de Geest zijn. En we moeten dan maar bedenken, dat die dominees en professoren en ouderlingen ook mensen zijn van gelijke beweging als wij allen, met even zondige harten en zondige begeerten en een zondige wil.

En laten we maar veel bidden, dat al diegenen, die ons in de Kerk regeren wijsheid en genade van de Here mogen ontvangen, om zich in alles wat ze doen en zeggen en besluiten, alleen te laten leiden door Zijn Woord en wil.

Maar laten we ook de moed hebben om het hardop te zeggen, als we zonden en gebreken en verkeerde besluiten signaleren bij kerkenraden, classes of synoden.

Als kerkleden zijn wij geen onmondige kinderen, maar hebben de plicht onze ogen en oren open te hebben, en, met inachtneming van bovengenoemde Apostolische vermaning ons protest op de juiste plaats neer te leggen.

Om ’s Heren wil.

En om der broederen wil.”

 

[1] Overgenomen uit: J. de Haas, Van dominees en gemeenten (Rexdale, Ontario: Speelman’s Bookhouse, 1981), pp. 71-72.

image_pdfimage_print