Gebod of gebed? (8, slot)

Als afsluiting van zijn artikelenserie geeft prof. Schilder nog een samenvatting, welke wij hier verkort weergeven (met verwijzing naar de artikelen op deze website).


Gedurende enige weken hebben wij bijzondere aandacht besteed aan de woorden van Joh. 17:20, 21. Veelvoorkomende misverstanden trachtten wij weg te nemen en de weg tot schriftuurlijk verstand te openen. Het lijkt me nuttig aan het einde een korte samenvatting te geven.

1.Het bijbelgedeelte Joh. 17:20,21 bevat een GEBED, dat ook louter als gebed moet worden geëerbiedigd.
Afgewezen: de uitdrukking, dat wij dit gebed als gebod te beleven hebben e.d.
Betekenis van deze afwijzing: bedoelde uitdrukkingen belemmeren ons geloof in de dagelijkse verhoring van Christus’ gebed en vertroebelen de blik op onze volstrekte afhankelijkheid daarvan; onze troost is dat Christus ons biddend geheel voor Zijn rekening genomen heeft; onze activiteit (bijv. terzake van “de eenheid”) gaat niet aan de verhoring vooraf, doch is zelf niets anders dan vrucht van dit gebed; Christus is ook als Bidder onze volkomen Zaligmaker.

Zie: Gebod of gebed? (2)

2. Dit is een gebed OM BEWARING van de kerk vanaf de Pinksterdag tot Christus’ wederkomst.
Afgewezen: de mening dat het gebed recht wordt gedaan door het te noemen een gebed “om de eenheid van de kerk”.

Zie: Gebod of gebed? (3)

3. De woorden in Johannes 17:21a: “OPDAT ZIJ ALLEN EEN ZIJN” is te noemen: een PLEIT-rede (pleitgebed) voor het één-zijn der gelovigen.
Afgewezen: als boven (zie bij 2).
Betekenis van deze afwijzing: het één-zijn van de ware Christgelovigen aldus wel erkend als een zaak waarom Christus zich zéér beijvert, maar tevens als een die Hij zelf geheel en al veilig stelt door Zijn gebed om bewaring van de kerk (vs. 20). Onze taak, in het licht van deze gebedsopenbaring, is niet een eenheidsstreven als min of meer aparte actie (vgl. hierboven bij 1), maar wel het geloof dat allen die nu Vaders Naam trouw belijden en Zijn woorden trouw gehoorzamen, zoals Christus het leerde, uit kracht van Zijn gebed in de wereld door de Vader worden bewaard in waarachtige eenheid van het geloof.

Zie: Gebod of gebed? (4)

4. Johannes 21b: GELIJKERWIJS GIJ VADER IN MIJ, EN IK IN U, DAT OOK ZIJ IN ONS ZIJN” formuleert de pleitGROND, waarop Christus zich beroept teneinde het voorgaande te vragen (bewaring) en te bepleiten (één-zijn van allen).
Afgewezen: de gedachte, dat deze woorden slechts een vergelijking zouden bevatten.
Motivering van deze afwijzing: zie onder 5.

Zie: Gebod of gebed? (5)

5. Deze zelfde woorden wijzen op de eenheid tussen de Vader die OPDRACHTEN gaf, en de Zoon die deze volvoerde, m.a.w. tussen de Vader en de Zoon in Zijn HOEDANIGHEID van KNECHT van de Heere, MIDDELAAR, BORG, HOOFD VAN DE ZIJNEN.
Afgewezen: de gedachte, dat deze woorden doelen op de intertrinitarische wezenseenheid van de goddelijke personen van de Vader en de Zoon.
Betekenis en consequentie hiervan: Hiermee tevens afgewezen het beroep op deze tekst voor de constructie van een “onzichtbare kerk” en een eenheidsbegrip dat zich losmaakt van de concrete geïnstitueerde en te institueren gemeente als gemeenschap der heiligen; Christus vergelijkt immers niet de kerkeenheid met een onzichtbare transcendente hemelse eenheid, maar ZIET die kerkeenheid reeds aanwezig in de concrete en zichtbare gehoorzaamheidsbetoning van Hem (in menselijke natuur) aan Zijn God; de kerk heeft nu maar door de Geest te putten uit het Zijne, even zichtbaar en reëel, want al zulke onzichtbaarheidsconstructies (en dilemma’s) zijn principieel ongehoorzaam aan die wil van de Vader.

Zie: Gebod of gebed? (6)

6. Johannes 21c: “OPDAT DE WERELD GELOVE, DAT GIJ MIJ GEZONDEN HEBT” noemt het laatste doel dat Christus bij het voorgaande voor ogen staat, nl. het beslag dat Hij in deze gebedsweg legt op de ongelovige en zich verhardende wereld.
Afgewezen: de mening en verklaring, als zou de Christus hier in uitzicht stellen en begeren de bekering van de wereld tot Hem als vrucht van de eenheid van de kerk.
Betekenis hiervan: Reformatie van de kerk (bijv. vrijmaking) nooit een verhindering voor de wereld op de bekeringsweg, maar juist een werk waarin God op Christus’ gebed de wereld antithetisch doet zien wat nu eigenlijk de kerk is (tegenover zoveel menselijke karikatuur van de kerk in eigenwillige roomse, “hervormde” of “synodale” godsdienstigheid).

Zie: Gebod of gebed? (7)

7. De VERHORING van dit gebed is, zoals van elk waarlijk gebed (HC zondag 45) BIJ VOORBAAT te geloven en ACHTERAF op te merken; zij begint dus bij de Pinksterdag (wanneer immers een aanvang wordt gemaakt met het “geloven in Christus door het woord van de apostelen”) en geschiedt sindsdien elke seconde tot Christus’ wederkomst.
Afgewezen: de mening dat dit gebed, bijv. blijkens de verdeeldheid van de christenen, niet verhoord zou zijn, of pas in de hemel verhoord zou worden.

8. Elk die, in dit verband, wil spreken over “eenheid” (resp. één- zijn, eendracht, enigheid) bedenke, dat hetgeen Christus hier dienaangaande zegt, bij voorbaat gebonden was aan het BEKENNEN VAN VADERS NAAM en het BEWAREN van Zijn WOORDEN. Ieder die daartegen doet, de gelovigen aan iets meer of iets minder bindt dan deze, geeft het fundament prijs waarop Christus al biddend zelf stond en moet over dit gebed maar liever geen woord meer zeggen; elk woord over “eenheid” en “liefde” wordt in zijn mond een vloek.