Het Hogepriesterlijk gebed, en dan in het bijzonder de zinsnede “Opdat zij allen één zijn” (Joh 17:21), heeft een belangrijke rol gespeeld in de kerkgeschiedenis. Dit gebed wordt vaak opgevat als een gebod tot zogenaamde kerkelijke eenheid. In een aantal artikelen is door prof. H.J. Schilder hierbij stilgestaan.[1] Deze artikelen plaatsen we hierna in een ingekorte versie: ingekort om de leesbaarheid te vergroten, zonder aan het Schriftuurlijke karakter tekort te doen. Maar eerst geven we hier een introductie op deze artikelen, door een beknopte uitleg van Joh. 14-17.
Inleiding
Het gebed van Christus staat namelijk niet op zichzelf maar is een bekrachtiging van het onderricht aan Zijn discipelen. Een voor de discipelen onmisbaar onderwijs met het oog op Zijn lijden en sterven, dat aanstaande was. In ’t kort: een aansporing tot standvastigheid in het geloof door te wijzen op de vrucht van Zijn dood.
Johannes 14
Zo zegt Christus in de verzen zes en zeven: Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij: Indien gij Mij kendet zoudt gij ook mijn Vader gekend hebben. Van nu dan kent gij Hem en hebt gij Hem gezien.
Met deze woorden geeft Christus te kennen dat alles wat de discipelen met het oog op de Evangelieprediking nodig hebben, hen in Christus geschonken wordt. Zij moeten alles in Hem en niets buiten Hem zoeken. Aangezien de Zoon in de Vader is en de Vader in de Zoon; dus kennen zij God. Daar Christus spoedig door Zijn hemelvaart lichamelijk van hen gescheiden zal worden, belooft Hij dat God hen een andere Trooster in Zijn plaats zal geven. Deze is de Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen want zij ziet en kent Hem niet, maar gij ziet en kent Hem, de verzen 16 en 17. Christus maakt zo een duidelijk onderscheid tussen Zijn discipelen en de wereld. Bevoorrecht als zij worden door de gave van de Heilige Geest leren zij de waarheid verstaan en dit in tegenstelling tot de wereld, die in de duisternis blijft ronddolen.
Ook geeft Hij aan op welke wijze de discipelen in Hem en Zijn liefde blijven, namelijk door Zijn woorden te bewaren. Hij heeft hen getrouw en juist onderwezen en hun de weg tot de hemel geopend, derhalve moeten zij bij Zijn onderwijs blijven en hun leven ernaar richten. Want Christus spreekt aldus: Indien iemand Mij liefheeft, zal hij Mijn woorden bewaren. Wie Mij niet liefheeft, bewaart Mijn woorden niet, de verzen 23 en 24.
Eén en hetzelfde gebod bindt Hij hen in deze twee verzen op ’t hart, namelijk dat zij bij de leer van het Evangelie moeten blijven. Want uit het bewaren van de woorden van Christus wordt openbaar dat zij metterdaad God toebehoren.
Johannes 15
Aan de hand van de gelijkenis van de wijnstok en de ranken maakt de Here Jezus duidelijk dat alle gelovigen van zichzelf, van nature, onnut zijn en slechts vrucht dragen indien zij in de wijnstok Christus geplant zijn. Zodanige ranken worden door God gesnoeid opdat zij meer vrucht dragen. Alle overige ranken worden als dor hout door de Landman verzameld en in ’t vuur geworpen en verbrand.
Zo vermáánt Christus Zijn discipelen opdat zij beseffen dat ze zonder Hem werkelijk niets kunnen. Tenzij het zo met hen is dat zij door een levend geloof in Hem geworteld zijn en hun kracht uit Hem putten.
Ze mogen niet verslappen maar moeten voortgaan door Zijn geboden te bewaren, en Christus volgen die tot in de dood de wil van Zijn hemelse Vader gedaan heeft. Door Zijn voorbeeld te volgen verkrijgen de discipelen vrede met God en de rechte blijdschap.
In vers 16 gaat het direct over het apostelambt. Dat zij tot apostelen aangesteld worden met de opdracht het Evangelie te verkondigen, daar komt niets van henzelf bij maar dat danken de discipelen uitsluitend aan Christus. En Hij belooft dat hun prediking vrucht zal dragen en dat deze vrucht zal blijven tot het einde van de wereld.
Ook wijst Christus op de haat van de wereld jegens hen die van de wereld niet zijn. Want de verkondiging van de evangelische waarheid maakt de vijandschap van haar tegenstanders wakker. Dezen openbaren zich als vijanden van het Evangelie omdat zij zich aan de Zoon des mensen niet willen onderwerpen noch Zijn apostelen horen. De oorzaak van de haat van de wereld is gelegen in haar blindheid en onkunde aangaande God, vers 21.
Hoewel Christus hun blindheid heeft willen wegnemen zowel door Zijn onderwijs als door zijn Messiaanse optreden onder het volk Israël hadden zij de duisternis liever dan het licht. Evenals van hun vaderen geldt ook van hen dat zij Hem zonder oorzaak gehaat hebben. De apostelen mogen echter getroost zijn door het getuigenis van de Heilige Geest, die hun van de Vader geschonken zal worden. Want door hun Messiaanse prediking zal Christus de wereld overwinnen.
Johannes 16
In hoofdstuk 16 vervolgt de Here Jezus met de woorden: Deze dingen heb ik tot u gesproken opdat gij niet geërgerd wordt. Waardoor konden de discipelen geërgerd worden? Door het feit dat zij door de overpriesters en schriftgeleerden, de leidslieden van het volk Israël, uit de synagoge verbannen en gedood zouden worden. Christus waarschuwt dat er vervolgingen zúllen komen. Maar de apostelen mogen daar geen aanstoot aannemen zodat ze zouden struikelen en wankelen of vallen. Zij moeten in het uur van de beproeving de woede en haat van de wereld verachten en zich wapenen met de woorden van hun Meester in de wetenschap dat Zijn getuigenis onoverwinnelijk is.
In het laatste gedeelte voorzegt Hij wat Zijn sterven bij hen teweeg zal brengen. Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: gij zult schreien en weeklagen, maar de wereld zal zich verblijden, vers 20a. Wanneer Christus veroordeeld zal worden tot de kruisdood, slaat het uur van de duisternis. De wereld lijkt te overwinnen en zal blij zijn terwijl de discipelen diep bedroefd zullen zijn. Maar Christus voorzegt dat hun droefheid in blijdschap veranderd zal worden. Hij zal immers uit het graf verrijzen en Zijn Geest zenden!
In het laatste vers onderstreept Hij nog eens heel Zijn rede. Het doel van Christus’ onderwijs aan Zijn discipelen is geen ander dan dat zij in Zijn woorden hun vastheid vinden, want in het betrouwen op het Evangelie wordt hun de ware vrede geschonken. Van dit besef vrede met God te hebben, moeten niet slechts de discipelen maar al Gods kinderen in hun hart zeker zijn, alleen zo zullen zij in alle aanvechtingen en beproevingen meer dan overwinnaars zijn door hun Here Jezus Christus.
Het Hogepriesterlijk gebed in Johannes 17
Het gebed, door de evangelist Johannes in hoofdstuk 17 weergegeven, draagt deze naam omdat de enige en getrouwe Hogepriester Jezus Christus bidt voor de Zijnen die God Hem gegeven heeft; voor hen voor wie Hij de dood zal ingaan.
Blijkens vers 6 bidt Hij met name voor Zijn discipelen en blijkens vers 20 ook voor hen, “die door hun woord in Mij geloven zullen”.
Christus is de Middelaar, die door Zijn lijden en sterven de verzoening met God teweeg brengt, vers 19. Hij zal verheerlijkt worden maar Zijn apostelen zullen nog in de wereld blijven. Om die reden bidt Hij voor hen opdat God ze moge leiden en bewaren, de verzen 9 en 11. En Hij prijst ze bij Zijn Vader aan, omdat zij Zijn onderwijs aangenomen en in Hem geloofd hebben als de door God gezondene, vers 8; en dat ondanks de haat van de wereld, vers 14.
Christus bidt derhalve voor Zijn uitverkoren kerk, die de prediking van het Evangelie hoort en haar met een gelovig hart tot haar eeuwig behoud aanneemt. Want het geloof in Hem is niet tevergeefs maar brengt de gelukzalige onsterfelijkheid aan. En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen de enige, waarachtige God en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt, vers 3.
[1] Deze artikelen zijn gepubliceerd in: H.J. Schilder, Het kerkschip biedt behouden vaart. Kerkbladartikelen uit de jaren 1947-1952. (Kampen: Copiëerinrichting Van den Berg, 1981), p. 43 e.v.