Van een broeder uit de kerken ontvingen wij onderstaand artikel door de gereformeerde predikant ds. A. Veldman (1911-1997) uit het “Gereformeerd Kerkblad” (d.d. 27-8-1983). In dit artikel wordt ingegaan op het “kerkelijk verdeeld, maar christelijk samen”, waarbij de reformatie van de kerk niet doorwerkt op álle levensterreinen.
Nu in onze tijd de kerk zo klein is geworden, kan er vanzelfsprekend slechts beperkt sprake zijn van eigen, gereformeerde organisaties. In Ezra wordt gesproken over “(…) ouderen die het huis op zijn fundering gezien hadden, huilden met luide stem toen zij dit huis voor hun ogen zagen (…)” (Ezra 3:12). Het zou best begrijpelijk zijn als ouderen in onze dagen deze reactie ook hadden, maar toch mogen we met vreugde, trouw op de plaats waar de Here ons heeft gesteld, onze taak op ons nemen: de “vaststaande normen”, waarover in deze artikelen gesproken wordt, gelden onverminderd!
We moeten deze “vaststaande normen” niet alleen door “doorgaande discussie” [zie het slot van “Er was eens… (2, slot)”], maar ook niet door ‘doorgaand stilzwijgen’ of ‘langzame acceptatie’ in een “vraagtekensfeer” brengen. Ook in ‘onze’ kerken zou dat zomaar kunnen gebeuren, op allerlei terrein.
Doorgaande reformatie is geboden – hier en nu!
Er was eens… (1)
Er was eens… zo begint altijd het sprookje, dat buiten de werkelijkheid staat. In dit artikel wil ik om een begin te hebben dezelfde woorden gebruiken: er was eens, maar dan wel een verhaal van een historisch werkelijk gebeuren en nog wel van zeer bittere aard. Aan het eind van het verhaal een kleine conclusie.
Er was eens een dominee, die door een kerkenraad met steun van de classis geschorst en afgezet werd. Hij mocht zijn ambt niet langer bedienen. De grond voor deze kerkelijke daad was: scheurmaking, muiterij, het niet erkennen van het gezag van een generale synode. Gelukkig voor die dominee kon hij direct weer zijn ambt bedienen, omdat drie ouderlingen en drie diakenen, die om dezelfde reden uit hun ambt waren verbannen, een wel wat kleinere kerkenraad, wat het getal betreft, vormden, maar zij riepen de gemeente van Christus ’s zondags samen in een gehuurd gebouw. Een Acte van Vrijmaking of Wederkeer inzake de beslissingen van de grotere kerkenraad werd door honderden kerkleden getekend. Deze kerkleden aanvaardden de leiding van de kleine kerkenraad.
Later kwamen enkele bestuursleden van de Ant. Rev. Kiesvereniging, die destijds nog zo genoemd werd, bij die dominee met het verzoek om in een massale samenkomst te spreken over het gezag. Het bestuur van die kiesvereniging wilde vier predikanten als sprekers, een Chr. Gereformeerde over vrijheid, een Hervormde over kerk en politiek, een Gereformeerde (synodaal) over politiek en jeugd en de al genoemde predikant over gezag. Hij had zo mooi gepreekt over het vijfde gebod, aldus deze bestuursleden, die uitgerekend ambtsdragers waren van de hem uitstotende kerkenraad en met hun volle instemming hadden geholpen aan zijn afzetting, omdat hij het gezag naar de Schriften niet erkende.
Het was dus niet zo bijzonder, dat deze predikant de vraag aan de orde stelde: waarom werpt u mij van de kansel als gezagsondermijner en haalt u mij naar voren op een politiek platform, dat confessioneel wil zijn, om te spreken over het gezag. De predikant in geding verwees de bestuursleden van de kiesvereniging naar een andere predikant, tot voor kort collega van de afgezette predikant, die zijn handtekening gezet had onder een in die tijd verschenen brochure onder de titel: “Een eis van recht”, welke het gezag van de Nederlandse overheid over Indië ondermijnde.
Toen kwam er een merkwaardig antwoord tevoorschijn. De bestuursleden zeiden: die dominee, die in die brochure het gezag aan flarden scheurde, moeten wij royeren als lid van de kiesvereniging. Maar u, aldus de bestuursleden, die over het gezag schriftuurlijk spreekt, willen wij graag als spreker op onze politieke meeting met dezelfde boodschap als in de preek over het vijfde gebod.
Het was dus ook niet zo bijzonder dat de afgezette predikant vervolgens de vraag stelde: de predikant die u niet wilt als lid van de kiesvereniging mag voor u als ambtsdragers van uw kerkenraad wel het vijfde gebod behandelen op de preekstoel en de predikant die u niet toestaat op de kansel te preken over het vijfde gebod vanwege zijn muiterij, verzoekt u het vijfde gebod te behandelen in uw politieke vergadering. Hoe is dit nu mogelijk?
De bestuursleden zaten even vast met deze vraag, maar erkenden ruiterlijk de tegenstrijdigheid in deze affaire. Zij wisten er ook geen raad mee.
In de kerk waren zij ambtsdragers maar zij dachten er niet aan de politiek te scheiden van de kerk, omdat de politiek confessionele politiek diende te zijn, overeenkomstig de leer van de kerk. Én de kerk én het politiek terrein, zo zeiden zij, kun je niet van elkaar losmaken omdat de kerk juist in het koninkrijk van God de voornaamste energiebron is voor confessionele politiek. Het koninkrijk van God had zijn centrum in de kerk waar Christus zijn volk vergadert. Vanuit dat centrum alleen werd de politiek confessionele politiek, ja, zonder de kerk zou de confessionele politiek van haar kracht beroofd zijn.
De conclusie van dit gesprek was dat èn bestuursleden èn predikant dezelfde Christus wilden volgen, maar het metterdaad niet deden. Of de ouderlingen stonden recht voor de Here in de afzetting van de predikant als scheurmaker, maar dan konden zij als bestuursleden die predikant eigenlijk niet vragen om te spreken over schriftuurlijk gezag, of de predikant was geen muiter, maar dan kon hij op de vergadering van de kiesvereniging spreken over gezag en moest de oude kansel hem hergeven worden.
De predikant die uit zijn ambt gestoten was (hij was nog jong) vielen schellen van de ogen. Als je in de kerk niet geduld wordt omdat je een muiter bent, dat is het onzin om schriftuurlijke woorden te zeggen over het gezag in politieke zin bij dezelfde kerkmensen die een politieke vergadering gaan houden. Deze predikant heeft toen wel om verschillende redenen dertig minuten gesproken over het gezag in de politieke meeting, maar hij bleef in de lijn van zijn preek op zijn kansel van weleer. Derhalve kreeg hij aan het eind van de vergadering van de voorzitter een reprimande omdat hij te sterke accenten legde op de eenheid van gezagsterreinen.
Tot zover dit gebeuren. Nu zal ik plaats en namen noemen, want deze waren openbaar. Met excuses voor het vermelden van de namen vanwege eigen betrokkenheid: de plaats was Leiden, de predikant die over het gezag mocht preken maar niet mocht spreken in de politiek, omdat hij een muiter was in de politiek, was ds. Wiersinga, fel voorstander van de afzetting van zijn collega, en deze collega was ds. Veldman, de schrijver van dit artikel, muiter in de kerk, betrouwbaar instrument in de politiek wat het gezag betrof.
Waarom ik dit schrijf? Om duidelijk te maken, dat het dwaasheid is om in het koninkrijk van God te gaan onderscheiden tussen kerk en politiek, zó, dat men in de kerk zegt: gij zijt mij een vijand en in de politiek een vriend of omgekeerd: in de kerk zijt gij mijn broeder, maar in de politiek mijn vijand. Beide gedachten zijn ficties van mensen. Wie het eerste zegt verliest de kerk, maar ook de politiek als gehoorzaamheidsgebied in het koninkrijk van God, wie het tweede zegt verliest de politiek, maar ook de kerk als gehoorzaamheidsgebied in het koninkrijk van God. Waar het op aan komt èn in de kerk èn in de politiek is de vraag of men de norm van de Schrift aanvaardt in de bouw van het koninkrijk van God.
Nu, die norm voor de bouw van het Rijk van God is duidelijk: de bede “Uw Koninkrijk kome” betekent: bewaar en vermeerder Uw kerk” (Zondag 48). Wie buiten de kerk om arbeid verrichten wil in het koninkrijk van God, blijft met al zijn werken staan onder dat zware woord van onze confessie: hij doet tegen de ordinantie van God.
Zeker, ik weet het wel dat er veel christenen buiten de kerk, ik weet het wel dat er veel nevels hangen voor de ogen van mensen die de bijbel lezen, ik weet het wel dat velen pas bij hun sterven uit de zonde van het niet meevergaderen met de kerk van Christus worden weggerukt, maar het weten van deze feiten vormt voor mij geen norm om Ps. 122 prijs te geven als ik door genade zelf deze psalm met een rustig geweten zingen mag. Ik kan niet met mensen meegaan die in, de politiek mij broeder noemen en een confessionele vriend, maar zondags niet slechts één keer, doch in verharding doen tegen de ordinantie van God. Teveel jongelui bereiken mij met hun vragen hoe het toch eigenlijk staat met de relaties in het koninkrijk van God. Vandaar dit artikel. Als ik aan de orde van God getrouw ben door de Geest van Christus kan ik alleen nog maar zeggen: hier is de ordinantie voor het koninkrijk van God. Handel daarnaar en Christus zal ons samenbinden op alle plaatsen van Zijn heerschappij. Permanent doen tegen de ordinantie van God is wel wat meer dan rijden door een rood stoplicht, het is kerkverachting en, omdat Christus de kerk vergadert, Christusverachting. Gelukkig klinkt de echo van Zijn stem nog na in Zijn Woord: “Komt tot Mij”. De kerk is geen speeltuin, het politieke leven evenmin, maar beide zijn werkplaatsen van de Heilige Geest.
“Er was eens…..” schreef ik hierboven. Wie mij begrijpt zal verstaan, dat deze woorden een stukje tragiek vertolken.