Engelen (3,slot)

Door: C.E. Vermeer-de Weerdt

 

In het voorgaande artikel stonden we stil bij de dienst van de engelen. Nu ter afsluiting nog iets over hoe de engelen hun dienst uitvoeren. Zijn er ‘beschermengelen’?

 

Beschermengelen
Engelen beschermen de gelovigen. Betekent dit ook dat iedere gelovige één engel heeft die hem of haar specifiek is toegewezen, een ‘beschermengel’?

Over beschermengelen is in de loop van de geschiedenis heel wat gefantaseerd, vanuit Rooms bijgeloof. Toch vinden we in de Schrift nergens de leer van de beschermengelen. In Handelingen 12:15 (de bevrijding van Petrus uit de gevangenis) lezen we de uitroep: ‘Het is zijn engel’. Dit bewijst echter slechts dat de gelovigen in het huis van Maria in een zenuwachtig ogenblik zijn uitgegaan van de wijdverbreide volksvoorstelling van een beschermengel.[1] Calvijn merkt hierbij op dat er ook kan worden gedacht aan een willekeurige engel, waarbij er geen reden is om te denken dat deze engel áltijd over Petrus waakte.[2]

Een ander tekstgedeelte wat hiervoor soms wordt aangevoerd, is Daniël 10, waarin wordt gesproken over ‘de vorst van Perzië’ (Dan. 10:13,20). Sommige uitleggers menen dat hier de koning van Perzië is bedoeld, maar meestal wordt hier gedacht aan een geestelijk wezen, aan een gevallen engel. Het gaat dan niet om een beschermengel, maar om een kwade engel: “Men moet hier denken aan een of andere demonische inwerking, die onder Gods bestel een volk trachtte te leiden in een bepaalde richting en zich ervan meester had gemaakt.”[3]

De leer van de beschermengelen vinden wij dus niet in de Schrift. Integendeel, daarin wordt juist in algemene zin gesproken over de bescherming van de gelovigen door engelen: “Want Hij zal voor u Zijn engelen bevel geven, dat zij u bewaren op al uw wegen” (Ps. 91:11).

 

Organisatie van de engelen
Eén specifieke ‘beschermengel’ heeft de gelovige niet. Toch kan uit de Schrift worden opgemaakt dat er wel een zekere organisatie is onder de engelen, een verdeling van werkzaamheden.

Zo is bijvoorbeeld duidelijk dat er cherubs en serafs zijn. In het voorgaande artikel stonden we reeds stil bij de cherubs, de engelen die in het heilige der heiligen bij het verzoendeksel staan. In Jesaja 6 wordt gesproken over de ‘serafs’. De betekenis van deze naam is onzeker, maar kan in verband worden gebracht met een Hebreeuws woord dat ‘branden’ betekent. De serafs zijn ‘ vuur-engelen’ die branden van ijver voor de Here van de legermachten. Ze vormen als het ware Zijn lijfwacht, die klaar staat om direct het bevel van de Here uit te voeren. Toch moeten zelfs deze engelen hun aangezicht bedekken wanneer de Here zich openbaart in Zijn heerlijkheid (Jes. 6:2).

In Daniël 8 vinden we voor het eerst de naam van een engel: Gabriël (Dan. 8:16). In Daniel 10 en 12 komt dan nog een engel voor met de naam Michaël (Dan. 10:13).  Het zijn de enige twee engelen die met name zijn genoemd, en ook een enkele maal in het Nieuwe Testament worden genoemd (bijv. Judas 9), waarbij dan wordt gesproken over een ‘aartsengel’, wat wijst op hun grote plaats onder en hun grote macht over de engelen.[4]

De naam Gabriël betekent ‘held van God’. In Daniël treedt hij steeds op als verklaarder van de zin van de openbaring (Dan. 8:17, 9:22). Hij is de exegeet, die niet alleen laat weten dat de Here verlossen zal, maar ook hoe Hij dat zal doen, door een verklaring van Jeremia’s profetie van de 70 jaren. Hierin is hij dan tegelijk een verkondiger van het evangelie, een evangelist. Het is dan ook juist Gabriël die optreedt in de ‘volheid van de tijd’ en aan Zacharias de blijde tijding komt brengen van de geboorte van een zoon. Een optreden waarin hij weer tegelijk uitlegger is: hij tekent duidelijk de grote betekenis van Johannes de Doper als voorloper en wegbereider van de Messias (Luk. 1:17).

De naam Michaël betekent ‘wie is als God?’. Deze engel wordt in Daniël 10:13 ‘één van de voornaamste vorsten’ genoemd. Hij wordt ons getekend als de vorst van de strijdende engelen. In Openbaring 12 is het dan ook Michaël die met zijn engelen die strijd voerden tegen de draak en zijn engelen (de duivelen). Hierin treedt hij steeds op ter bescherming van de kerk, hij strijdt voor het bestaan en voortbestaan van de kerk: “In die tijd zal Michaël opstaan, de grote vorst, hij die uw volksgenoten bijstaat” (Dan. 12:1). Zo mag de kerk zich veilig weten.

Voor een zeker onderscheid in de engelenwereld kan ook worden gewezen op Mattheüs 18, waar wordt gesproken over de ‘kleinen’, waarvan geldt dat “hun engelen altijd het aangezicht zien van Mijn Vader, die in de hemelen is” (Matth. 18:10). De Here God denkt niet gering van de gelovigen, die werden als een kind, maar hun engelen behoren tot de ‘troonengelen’, die altijd voor het aangezicht van de Here mogen komen.

Een enkele keer laat de Schrift ons dus iets zien van een rangorde en verdeling van werkzaamheden onder de engelen. Toch komt steeds vooral de eenheid van de engelen als geestelijke wezens naar voren. Laten we hierbij in gedachten houden wat Calvijn hierover zegt: “Alles wat men met betrekking tot (…) deze aangelegenheden verder nog aan de orde kan stellen, behoort naar onze overtuiging tot de categorie van geheimen die pas op de jongste dag geheel en al onthuld zullen worden. Laten we er daarom maar aan denken dat we ons moeten hoeden voor een al te grote nieuwsgierigheid in het onderzoeken, maar ook voor een al te grote vermetelheid in het spreken.”[5]

 

Onze verhouding tot de engelen
Engelen zijn dienstknechten van God, ten behoeve van de gelovige. Zo moeten we ons als gelovigen bewust zijn van deze engelendienst, die dient tot onze bescherming en bewaring.

De engelen, trouwe knechten, zijn ook voorbeelden voor de gelovigen, als kinderen van God. In de Heidelbergse Catechismus wordt naar aanleiding van de derde bede van het Onze Vader beleden: ‘Dat wij ons ambt en beroep even gewillig en trouw bedienen en uitvoeren als de engelen in de hemel doen’ (HC Zondag 49).

Ook moeten we als gemeente ervan bewust zijn dat de engelen op ons letten. De engelen zien scherp toe op het doen en laten van de gemeente. In de gemeente te Korinthe (1 Kor. 11) was er emancipatiezucht, waarmee het onderscheid tussen kerk en wereld werd uitgewist. Paulus roept dan de gemeente op: de engelen letten op u (1 Kor. 11:10)! Ook al zou niemand van de mensen bezwaar aantekenen tegen de gang van zaken in de gemeente,  het zou tot droefheid stemmen en toorn opwekken bij Gods heilige engelen.

Indien de gemeente echt leeft als gemeente van Christus zal daardoor ‘aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid van God bekendgemaakt worden’ (Ef. 3:10). Niet doordat de kerk de engelen in directe zin onderwijst, maar wel doordat in de gemeente het geheimenis van het heil ontrafeld wordt. In Christus zijn in de gemeente alle dingen tot één hoofd gebracht: Jood én heiden zijn één in Hem. De engelen beginnen dan steeds meer inzicht te verkrijgen in het verheven heilsplan, welks uitvoering zij moeten dienen.

Wanneer wij zo gewillig en trouw leven naar Zijn Woord, zullen wij eens zelfs engelen oordelen (1 Kor. 6:3). In de gemeente te Korinthe wilde men ongelovigen laten oordelen over de gelovigen. Dat is echter de omgekeerde wereld: de heiligen zullen de wereld oordelen. Ja, zelfs zullen gelovigen engelen oordelen. De goede engelen zullen eens, op de oordeelsdag, de Goddelijke goedkeuring over hun werk verkrijgen. Aan dat oordeel zullen de gelovigen deelnemen, door hun instemming te betuigen met het goedkeurend oordeel van de Koning over Zijn dienaren.

Zo moeten we ons bewust zijn van de engelen: niet hen vererend, maar wel aanbiddend hun God (Openb. 22:9) die hen wilde inschakelen in Zijn heilsplan.

 

[1] J.C. de Moor, Wat leert de Heilige Schrift over het medeleven der engelen en zaligen met de kerk op aarde (Kampen: J.H. Kok, 1918).
[2] Calvijn, Institutie I.14.7.
[3] De Moor, a.w., p. 22.
[4] J. Meijer, a.w., p. 109.
[5] Calvijn, a.w., I.14.8.